In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Zet de Tien Tijdvakken in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Slide 1 - Sleepvraag
Wat is GEEN oorzaak voor het ontstaan van landbouw
A
De aanwezigheid van wilde granen
B
De jaarlijkse overstroming van de Nijl
C
Het kouder worden in het Midden-Oosten
D
De aanwezigheid van dieren voor vee
Slide 2 - Quizvraag
Waardoor eindigde de prehistorie?
A
Het ontstaan van de landbouw
B
Het ontstaan van de eerste steden
C
Vanaf de komst van de homo sapiens
D
Bij de ontdekking van het schrift
Slide 3 - Quizvraag
Waarom eindigt de prehistorie niet overal op hetzelfde moment?
A
Omdat men niet overal op hetzelfde moment het schrift uitvond.
B
Omdat sommige culturen grottekeningen maakten en die hadden dezelfde functies.
C
Omdat niet overal mensen de middelen hadden om te kunnen gaan schrijven.
D
Omdat de homo sapiens overal op een ander moment kwam.
Slide 4 - Quizvraag
Wanneer was de tijd van Grieken en Romeinen?
A
1000 v.C tot 500 n.C
B
3000 v.C tot 500 n.C
C
0 tot 1500 n.C
D
3000 v.C tot 1500 n.C
Slide 5 - Quizvraag
De Grieken en Romeinen hadden..
A
een God, dus polytheïstisch
B
meerdere Goden, dus polytheïstisch
C
een God, dus monotheïstisch
D
meerdere Goden, dus monotheïstisch
Slide 6 - Quizvraag
Grieks of Romeins?
Ons alfabet
A
Grieks
B
Romeins
Slide 7 - Quizvraag
Waarom gingen (horige) boeren aan het begin van de Middeleeuwen op de domeinen wonen?
A
De heer had hun een stuk land van zijn domein gegeven zodat ze konden overleven.
B
Ze zochten bescherming in ruil voor hun stuk land of hun diensten.
C
De Romeinen droegen de macht over aan de heren en zo werden de landgoederen domeinen.
D
De Germanen namen de gebieden over en maakten het tot domeinen.
Slide 8 - Quizvraag
Waarom wordt het leenstelsel ingevoerd?
A
Het land was te uitgestrekt geworden om goed te kunnen besturen als koning.
B
De koning wilde graag dat zijn edelen trouw aan hem beloofden.
C
Omdat de grond werd herverdeeld onder de edelen.
D
Er was geen geld meer als beloning.
Slide 9 - Quizvraag
Wat was geen reden voor het terugkomen van de steden in de late middeleeuwen?
A
Het werd minder gevaarlijk om te reizen in Europa.
B
De landbouw bracht meer voedsel op.
C
Er kwamen meer mensen en die gingen zich specialiseren.
D
Koningen wilde graag veel steden hebben in hun land en gingen deze oprichten.
Slide 10 - Quizvraag
Zet de gebeurtenissen in het juiste tijdvak!
De Reformatie
De eerste steden
Hofstelsel
Koude Oorlog
Industriële Revolutie
Hanze
VOC
Jeugdculturen
De Verlichting
Jager-verzamelaars
Renaissance
Islam ontstaat
Beurskrach
Wetenschappelijke revolutie
Christendom ontstaat
Kruistochten
Slide 11 - Sleepvraag
Wat was de aanleiding voor de ontdekkingsreizen?
A
De val van Constantinopel verminderde de toegankelijkheid tot het Aziatische handelsnetwerk
B
de technische vooruitgang bij de bouw en navigatie van schepen
C
de wil om vreemde volken te bekeren tot het christelijke geloof
D
Na eeuwen van lockdown kon je weer reizen.
Slide 12 - Quizvraag
Wat was geen gevolg van de ontdekkingsreizen
A
'Ontdekte' volkeren stierven massaal
B
Het kompas werd uitgevonden
C
Het christendom werd de grootste godsdienst op aarde
D
Er kwamen nieuwe producten naar Europa zoals aardappels
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de Renaissance?
A
Italiaans voor "middeleeuwen"
B
Bloeiperiode van de kunst
C
Strijd tussen paus en keizer
D
De "nieuwe" tijd na de middeleeuwen
Slide 14 - Quizvraag
Reformatie is ...
A
Het oprichten van een nieuw geloof
B
De scheiding binnen de protestantse kerk
C
De scheiding binnen de katholieke kerk
D
De scheiding binnen de christelijke kerk
Slide 15 - Quizvraag
Wat zorgde ervoor dat de Reformatie zich snel verspreidde?
A
De reformanten hadden veel geld
B
De opkomst van de boekdrukkunst
C
De kruistochten
D
Door onderdrukking en dwang
Slide 16 - Quizvraag
In de geschiedenislessen zijn we een aantal belangrijke gebeurtenissen tegengekomen die tot grote veranderingen hebben geleid. Zet ze in de juiste volgorde. De oudste bovenaan.
De Reformatie
De Verlichting
De Renaissance
De Franse Revolutie
De Wetenschappelijke Revolutie
Slide 17 - Sleepvraag
De Wetenschappelijke Revolutie was
A
Een tijd waarin de wetenschap van de klassieke oudheid werd gevolgd
B
Een tijd waarin wetenschap binnen 10 jaar heel erg veranderde.
C
Een tijd waarin wetenschap veranderde.
D
Een tijd waarin het leven digitaler wordt
Slide 18 - Quizvraag
Wat hoort NIET bij de wetenschappelijke Revolutie
A
experimenteren
B
blind vertrouwen op oude Griekse teksten
C
observeren
D
toepassing van wiskunde en logica.
Slide 19 - Quizvraag
Wat was er zo bijzonder aan Nederland in de 17e eeuw?
A
Nederland was het enige land waar het protestantisme de staatsgodsdienst was.
B
Nederland was het enige land die een handelscompagnie kende, de VOC / WIC.
C
Nederland had geen absolute vorst, maar een vorst en een parlement.
D
Nederland was een republiek, dus geen koning.
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
Hoe gaat het tot nu toe?
😒🙁😐🙂😃
Slide 22 - Poll
Wat is modern imperialisme?
A
Veel grond in Europa veroveren
B
Veel kolonies stichten in Zuid Amerika
C
Veel grond veroveren en besturen in Afrika en Azie
D
Veel handelen met kolonies
Slide 23 - Quizvraag
Zet de typische gebouwen in het juiste tijdvak!
Slide 24 - Sleepvraag
Wat is de 'Verlichting?'
A
Uitvinding van de straatlantaarns
B
Steeds meer uitvindingen waarbij kennis belangrijker werd dan geloof
C
Steeds meer uitvindingen die het geloof helpen de bijbel te verklaren
D
Het schrijven van een nieuwe vertaling van de bijbel
Slide 25 - Quizvraag
Verlichting is een gevolg van ...
A
wetenschappelijke revolutie
B
feodalisme
C
de Reformatie
D
plantagekoloniën
Slide 26 - Quizvraag
De Franse Revolutie leidde tot...
A
Een democratie in Frankrijk
B
Allerlei andere revoluties in Europa
C
Afschaffing van de Drie Standen
D
Een stijging in de prijs van Franse kaas
Slide 27 - Quizvraag
Zet de typische gebouwen in het juiste tijdvak!
Slide 28 - Sleepvraag
Wat is de sociale kwestie?
A
Het probleem dat arbeiders niet mochten stemmen.
B
Het probleem van de slechte leef- en werkomstandigheden van de arbeiders.
C
Het probleem dat er kinderen moesten werken.
D
Het probleem dat mensen niet sociaal deden tegen elkaar.
Slide 29 - Quizvraag
De eerste wereldoorlog was van ... tot ...
A
1914-1917
B
1940-1945
C
1914-1918
D
1914-1919
Slide 30 - Quizvraag
Dit is een foto van een wapenfabriek uit de Eerste Wereldoorlog.
Van welke oorzaak van de Eerste Wereldoorlog is dit een voorbeeld?
A
Bondgenootschappen
B
Nationalisme
C
Modern imperialisme
D
Bewapeningswedloop
Slide 31 - Quizvraag
De Eerste Wereldoorlog was een...
A
Loopgravenoorlog
B
Atoomoorlog
C
Blitzkrieg
D
Een totale oorlog
Slide 32 - Quizvraag
Wanneer was de beurskrach
A
1929
B
1925
C
1933
D
1919
Slide 33 - Quizvraag
Wat is een van de oorzaken van de Beurskrach?
A
Duitsland heeft te grote schulden
B
Amerikanen lenen te veel
C
Amerikanen verkopen massaal hun aandelen
D
Amerikanen kochten massaal aandelen
Slide 34 - Quizvraag
Beatrix
Napoleon
Otzi
Urbanus II
Mandela
Mohammed
Karel de Grote
Kennedy
Gorbatsjov
Hitler
Columbus
Socrates
Luther
Toetanchamon
Willem van Oranje
Aletta Jacobs
Jezus
Willem I
Montesquieu
Jan Pieterszn Coen
Lodewijk XIV
Slide 35 - Sleepvraag
De Tweede Wereldoorlog duurde van ... tot ...
A
1 sept. 1940-
15 aug 1945
B
1 sept. 1940-
5 mei 1945
C
1 sept. 1939-
15 aug. 1945
D
1 sept. 1939-
5 mei 1945
Slide 36 - Quizvraag
Waarom wordt de Koude Oorlog de Koude Oorlog genoemd?
A
Het is een oorlog gevoerd in een erg koude periode.
B
Het is een oorlog waarin veel kernwapens gebruikt worden.
C
Een oorlog waarin weinig directe actie wordt ondernomen.