Herhaling H7 Ruilen over Tijd

Herhaling ruilen over de tijd
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Herhaling ruilen over de tijd

Slide 1 - Tekstslide

Welke stelling is fout?
A
Tijdens de levensloop verandert je vermogen
B
Het aangaan van een studielening is een voorbeeld van ruilen over de tijd
C
Tijdens de jeugd neemt het vermogen vaak toe
D
Door het afsluiten van een hypotheek stijgt je vermogen

Slide 2 - Quizvraag

Tijdens de levensloop heb je te maken met ruilen over de tijd. Wat is een voorbeeld van ruilen over de tijd?
A
het kopen van schaarse goederen
B
Studeren
C
belasting betalen
D
het krijgen van een AOW uitkering

Slide 3 - Quizvraag

Leg uit waarom sparen een voorbeeld is van ruilen over de tijd.
Het goede antwoord is:
A
Als je spaart, kun je nu minder consumeren. In de toekomst kun je het gespaarde + rente weer uitgeven dus meer consumeren.
B
Als je spaart krijg je rente over het geleende bedrag en kun je dus later meer uitgeven.
C
Sparen kost tijd en je bouwt een voorraadgrootheid op en dat is dus ruilen over de tijd.
D
Sparen is ruilen over de tijd want je verplaatst inkomen over de tijd

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld waarin de overheid ruilt over de tijd?
A
Investeren in onderwijs
B
Kopen van straatlantaarns
C
Tijdens landelijke verkiezingen
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 5 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving:

De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen.

A
Inflatie
B
Ruilen over de tijd
C
Koopkracht
D
Sparen

Slide 6 - Quizvraag

Een stroomgrootheid wordt gemeten..
A
Op een moment
B
Over een periode

Slide 7 - Quizvraag

Je zet € 500 op een rekening tegen 2% samengestelde rente per jaar.
Hoe hoog is het spaarsaldo na 3 jaar?
A
€ 530
B
€ 530,60
C
€ 546,36
D
€ 550

Slide 8 - Quizvraag

Je spaart al een tijdje elke maand € 25 euro tegen 2% samengestelde rente per jaar. Op 11 juni 2024 is je totale spaarsaldo incl. rente € 478,24.
De voorraadgrootheid in deze tekst is...
A
de € 25 maandelijkse inleg
B
de 2% rente
C
het spaarsaldo van € 478,24

Slide 9 - Quizvraag

I: spaarrente is altijd hoger dan leenrente
II: hypotheekrente is altijd lager dan rente over consumptief krediet
A
beide juist
B
beide onjuist
C
alleen I juist
D
alleen II juist

Slide 10 - Quizvraag

Een voorbeeld van een stroomgrootheid is ....
A
De omzet over de maand mei
B
Het banksaldo van de onderneming
C
De huidige waarde van een machine
D
Het eigen vermogen op de balans

Slide 11 - Quizvraag

De aflossing van de lening voor je studie is een
A
Stroomgrootheid
B
Voorraadgrootheid

Slide 12 - Quizvraag

Ondernemingen die investeren, is een voorbeeld van ruilen over tijd, omdat....
A
..je nooit weet of je het geld wel terugverdient.
B
..investeren in je onderneming essentieel is.
C
..kapitaalgoederen vaak veel geld kosten.
D
..je nu kosten maakt, waar je later opbrengsten van hebt.

Slide 13 - Quizvraag

Investeren brengt risico's met zich mee. Bedrijven moeten een afweging maken of zij wel/niet gaan investeren. Naar welke factoren kijken zij dan? Geef een voorbeeld.

Slide 14 - Open vraag

In 2006 kostte een liter benzine €1,37. In 2019 was dit €1,69.
Wat is het indexcijfer van de prijs van benzine in 2019? Neem 2006 hierbij als basisjaar.
A
123,4
B
81,1
C
2,31
D
1,23

Slide 15 - Quizvraag

De rente op een spaarrekening is 1,5%. De inflatie is 3,2%. De reële rente is in die periode...
A
-1,6%
B
+ 2,1%
C
- 2,1%
D
+ 5,1%

Slide 16 - Quizvraag

De volgende vragen gaan over studiefinanciering.
Welke van de volgende uitspraken over de prestatiebeurs is juist?
A
De prestatiebeurs wordt een gift als je vóór het einde van je eerste studiejaar 60 studiepunten haalt.
B
De prestatiebeurs moet altijd worden terugbetaald, ongeacht of je je diploma behaalt of niet.
C
De prestatiebeurs wordt een gift als je binnen 10 jaar je diploma behaalt.
D
De prestatiebeurs is alleen beschikbaar voor studenten die een voltijdse studie volgen.

Slide 17 - Quizvraag

Wat bepaalt of je recht hebt op een aanvullende beurs?
A
De hoogte van het collegegeld
B
Het aantal studiepunten dat je behaalt
C
Het inkomen van je ouders
D
De duur van je studie

Slide 18 - Quizvraag

Waarom is een rentedragende lening van DUO vaak voordeliger dan een gewone lening bij een bank?
A
De lening hoeft niet terugbetaald te worden als je geen werk vindt
B
De rente is lager en de terugbetalingstermijn is flexibeler
C
De lening is automatisch een gift na 10 jaar
D
De lening wordt alleen terugbetaald als je inkomen boven de €50.000 per jaar is

Slide 19 - Quizvraag

Herhalen hoofdstuk 7.1 t/m 7.3
  • Zelf verder werken aan hst 7.1 t/m 7.3
  • Stel vragen over de stof + de (herhalings)opgaven

!!!   En heel veel succes in de toetsweek!!!

Slide 20 - Tekstslide