Opdracht 2. persoonsvorm, gezegde, onderwerp

Persoonsvorm
De docent geeft een boek aan Henk
1. Maar één werkwoord? = pv
2. Maak de zin vragend, pv staat voorop
3. Van aantal (getal) veranderen, pv verandert mee
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm
De docent geeft een boek aan Henk
1. Maar één werkwoord? = pv
2. Maak de zin vragend, pv staat voorop
3. Van aantal (getal) veranderen, pv verandert mee

Slide 1 - Tekstslide

Gezegde
De docent geeft een boek aan Henk
De activiteit in de zin
Pv + andere werkwoorden die daarbij horen

Slide 2 - Tekstslide

Onderwerp
De docent geeft een boek aan Henk
Wie voert de activiteit in de zin uit?
Wie of wat + gezegde?
Wie geeft? De docent

Slide 3 - Tekstslide

onderwerp
De docent geeft een boek aan Henk
Wie/wat + gezegde? = onderwerp

Slide 4 - Tekstslide

onderwerp
De docent geeft een boek aan Henk
Wie/wat + gezegde? = onderwerp
Wie geeft? De docent

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Wordt het meisje morgen al elf jaar?
A
Wordt
B
het meisje
C
morgen
D
al elf jaar?

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het gezegde?

Wordt het meisje morgen al elf jaar?
A
Wordt
B
het meisje
C
morgen
D
al elf jaar?

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Ik rijd elke week naar de supermarkt.
A
ik
B
rijd
C
elke week
D
naar de supermarkt

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het gezegde?

Ik rijd elke week naar de supermarkt.
A
ik
B
rijd
C
elke week
D
naar de supermarkt

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Vanuit de boomhut zag de jongen zijn vriend aankomen.
A
vanuit de boomhut
B
zag
C
de jongen
D
zag, aankomen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
Vanuit de boomhut zag de jongen zijn vriend aankomen.
A
vanuit de boomhut
B
zag
C
de jongen
D
zag, aankomen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het gezegde?:
Ik maak de LessonUp tijdens de kerstvakantie.
A
Ik
B
maak
C
de LessonUp
D
de kerstvakantie

Slide 12 - Quizvraag

Ik ben naar school gelopen.

Wat is het gezegde?
A
ik ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
ik ben gelopen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin:

Ik zou dat gedaan hebben.
A
zou hebben
B
Ik heb gedaan
C
zou gedaan
D
zou hebben gedaan

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
Later wil ik timmerman worden.
A
Later wil ik
B
timmerman worden
C
wil worden
D
wil ik worden

Slide 15 - Quizvraag

Het gezegde bestaat uit
A
de persoonsvorm
B
persoonsvorm plus onderwerp
C
persoonsvorm + de werkwoorden die daarbij horen

Slide 16 - Quizvraag

De persoonsvorm hoort altijd bij het gezegde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Is je fiets gestolen?
Wat is het gezegde?

Slide 18 - Open vraag

Wat is het gezegde? Zoveel geld heeft hij niet.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het gezegde:
Dat had je niet moeten doen!

Slide 20 - Open vraag

Gisteren hebben
de lenige danseressen een geweldige show gegeven.
onderwerp?
A
danseressen
B
lenige danseressen
C
een geweldige show
D
de lenige danseressen

Slide 21 - Quizvraag

De eerste stap bij het zetten van zinsdeelstrepen is
A
Alles voor de pv is één zinsdeel
B
Alles wat voor de pv kan staan is één zinsdeel
C
Zoek de pv

Slide 22 - Quizvraag

Onderwerp
De docent geeft een boek aan Henk
Wie voert de activiteit in de zin uit?
Wie of wat + gezegde?
Wie geeft? De docent

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?:
Ik maak de LessonUp tijdens de kerstvakantie.
A
Ik
B
maak
C
de LessonUp
D
de kerstvakantie

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?:
Vanuit de boomhut zag de jongen zijn vriend aankomen.
A
Vanuit de boomhut
B
de jongen
C
zijn vriend
D
zag

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?:
Wordt dat meisje morgen al elf jaar?

A
Wordt
B
dat meisje
C
morgen
D
al elf jaar?

Slide 26 - Quizvraag