A1 Taaltraining Frans 2 regel. ww op -er, ontkenning, chiffres 11-100, un(e)/des, avoir, faire

Devoirs pour Leçon 3
WB ex. 26 à 32 pages 12-13
Extra WB ex. 33, 34ab p. 14-15
Apprendre TB page 18
Apprendre les mots du Chapitre 1

1 / 82
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransEnseignement Professionnel

In deze les zitten 82 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Devoirs pour Leçon 3
WB ex. 26 à 32 pages 12-13
Extra WB ex. 33, 34ab p. 14-15
Apprendre TB page 18
Apprendre les mots du Chapitre 1

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2A Vous habitez où ?
Conversation de présentation TB 1ab p. 20
Grammaire: Regelmatig werkwoord op -er TB 1cd
Écouter les mots différents TB 2a p. 21
Grammaire: Ontkenning (la négation) TB 2b, 3ab
Les nombres de 11 à 100 TB 4abc, 5ab p. 22


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2 Rencontres !
Se présenter, dire où on habite et dire ma profession
TB p. 19

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le verbe : être (zijn)
je suis
ik ben
tu es
jij bent
il est
hij is
elle est
zij is 
on est,
nous sommes
men is,
wij zijn
vous êtes
jullie zijn,
u bent
ils sont
ze zijn (m mv)
elles sont
ze zijn (v mv)
Het meervoud van ik ben is wij zijn.
Dit is ook in het Frans: 
je suis - nous sommes
jij bent - jullie zijn = tu es - vous êtes
hij is - ze zijn = il est - ils sont

het is - het zijn = - c'est - ce sont 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regelmatige ww op -er
De meeste werkwoorden in het Frans eindigen op -ER.
Bijvoorbeeld:
danser (dansen)
travailler (werken)
donner (geven)
 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regelmatig ww op -er
Bijvoorbeeld: chanter (zingen)
- er + uitgangen:
Je chante
Tu chantes
Il/elle/on chante
Nous chantons
Vous chantez
Ils/elles chantent

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het regelmatige werkwoord op -er

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitgangen van de werkwoorden op -er
Uitgangen van de werkwoorden op -er
Je -e
Tu -es
Il/elle/on -e
Nous - ons
Vous - ez
Ils/elles - ent

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

La négation
Je n'aime pas la négation.

Ne...pas
Niet

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

La négation / de ontkenning

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

La négation

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

les nombres

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les chiffres (1-69)
  1. Un
  2. Deux
  3. Trois
  4. Quatre
  5. Cinq
  6. Six
  7. Sept
  8. Huit
  9. Neuf
  10. Dix
11. onze
12. douze
13. treize
14. quatorze
15. quinze
16. seize
17. dix-sept
18. dix-huit
19. dix-neuf

20. vingt
30. trente
40. quarante
50. cinquante
60. soixante
21. vingt et un
32. trente-deux
43. quarante-trois
54. cinquante-quatre
65. soixante-cinq

Dus 1 t/m 19 uit hoofd
Dan nog: 20,30,40,50,60

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les chiffres de 70 à 100

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 2A Exercices WB (oefenen)
Vocabulaire de présentation WB 1, 2, 3, 4, 11 page 17-20
Grammaire: les verbes réguliers en -er / être WB 5, 6 p. 19
Les coordonnées WB 7, 8, 9
Grammaire: La négation (ontkenning) WB 10
Les chiffres de 11 à 100 WB 12, 13, 14,15, 16 p. 21-22

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2B Quelle est votre profession ?
Quel travail ? TB 1abc, 2abc, 4ab, 5ab p. 23-24
Les articles: un - une - des TB 1b
Les verbes 'avoir' (hebben) + 'faire' (doen, maken) TB 3ab

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een
Een
Mannelijk
Vrouwelijk
ev
un
une
mv
des
des
- des heeft geen vertaling in het nederlands. 
Exemple: des livres = boeken

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden
                                                    

     des garçons
                                                 Meervoud: des
                                           (geen vertaling in NL!)
                                                                                                        des hôtels                des filles

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tu as des frères et des soeurs ?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pluriel : un/une => des
  • une table    des tables   - tafels
  • un copain   des copains  - vrienden
  • une chambre   des chambres  - slaapkamers
  • une ville   des villes  - steden
  • un hôtel   des hôtels - hotels
  • une soeur   des soeurs - zussen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Des escargots
Des cuisses de grenouilles

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

AVOIR ( = hebben)
                 AVOIR

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ik kan het werkwoord
'faire' gebruiken
FAIRE
doen/maken

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Faire (doen, maken)

je fais
tu fais       
il/elle/on fait
nous faisons
vous faites
ils/elles font
Présent / tegenwoordige tijd

ik doe
jij doet
hij/zij/men doet
wij doen
jullie doen / u doet
zij doen (m/v mv)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

faire du shopping
faire des photos
faire du sport

Slide 25 - Tekstslide

page 71!       apprendre 3
Faire +........ + sport
- du -> mannelijk. Dit komt van de + le  
   faire du foot, faire du cheval, faire du volley, faire du tennis
- de la -> vrouwelijk
   faire de la natation, faire de la gymnastique
- de l' -> de sport begint met een klinker
   faire des échecs, faire de l'escrime

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ALLER (gaan)


Je vais

Tu vas

Il/elle/on va

Nous allons

Vous allez

Ils/elles vont


FAIRE (doen, maken)


Je fais

Tu fais

Il/elle/on fait

Nous faisons

Vous faites

Ils/elles font

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2B Exercices WB (oefenen)
Vocabulaire des professions WB 17, 18 page 22
Grammaire : les articles 'un-une-des', avoir et faire WB 19, 20
Prononciation / Liaison (verbinden) WB 21 p. 23
Grammaire : la négation et poser une question WB 22, 23


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Quiz

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les articles définis et indéfinis
LE LA LES
UN UNE DES
bepaald / définis
"DE, HET"
onbepaald / indéfinis
"EEN" of geen vertaling

Slide 30 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies uit: un, une
J'ai _____ chat (m). Il s'appelle Rex.
A
un
B
une

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

un/une/des ==> le/la/les
Un chapeau ==> ___ chapeau
A
le
B
la
C
les

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

un, une of des? Sleep het juiste lidwoord
famille
élèves
ordinateur
chiens
armoire
des
une
un
une
des

Slide 33 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de stam van de regelmatige werkwoorden op -er ?
A
het hele werkwoord - er
B
het hele werkwoord + er
C
de helft van het hele werkwoord
D
de laatste letter van het hele werkwoord weghalen

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de uitgangen van een werkwoord op -ER (bv.: PARLER)
A
e, es, e, ons, ez, ent
B
s, s, /, ons, ez, ent
C
es, e, es, ons, ent

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden op ER
Elles cherch...
A
e
B
es
C
ons
D
ent

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden op ER
Nous trouv...
A
e
B
es
C
ons
D
ez

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Regelmatige werkwoorden 
op ER tijd: présent
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
E
ES
E
ONS
EZ
ENT

Slide 38 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de plaats van de ontkenning?
A
om het werkwoord
B
voor het werkwoord
C
om de persoonsvorm
D
achter het werkwoord

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
 1e woord ontkenning
vorm van aller
2e woord ontkenning
hele ww
rest v.d. zin
Ils
vont
manger
la pizza 
ne
pas

Slide 40 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van deze zinnen is ontkennend?
A
Je ne parle pas français
B
J'habite à Bordeaux
C
Mon frère a 22 ans
D
Comment tu t'appelles?

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ziet de juiste ontkenning er nu uit
A
Il y ne pas une télévision
B
Il y n'a pas de télévision.
C
Il n'y a pas de télévision.
D
Il ne pas y a une télévision.

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ontkenning. Hoe zet je "C'est" in de ontkenning?
A
Ce n'est pas
B
Ce ne est pas
C
C'est ne pas
D
C'n'est pas

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een juiste ontkenning?
A
Je n'ai mangé rien
B
Je n'ai rien mangé
C
J'ai mangé ne rien
D
J'ne ai rien mangé

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Maak ontkennend:
Adrien a déménagé. 
A
Adrien ne a pas déménagé.
B
Adrien n'a pas déménagé.
C
Adrien a ne déménagé pas.
D
Adrien n'a déménagé pas.

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Maak ontkennend:
Simon habite à Orléans.
A
Simon ne habites pas à Orléans
B
Simon n' habites pas à Orléans
C
Simon ne habite pas à Orléans
D
Simon n' habite pas à Orléans

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Maak ontkennend:
Adrien a de nouveaux amis. 
A
Adrien n'a de nouveaux amis.
B
Adrien n'a pas de nouveaux amis.
C
Adrien a ne de pas nouveaux amis.
D
Adrien a de nouveaux ne amis pas.

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak ontkennend met ne.... pas :
 Je travaille.  
ne'
pas
travaille
je

Slide 48 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak ontkennend met ne.... pas :
 Nous cherchons les cadeaux.  
ne
pas
cadeaux
nous
les
cherchons

Slide 49 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
ontkenning
vorm van avoir
ontkenning
voltooid deelwoord
rest v.d. zin
Je
ai
reçu
d'argent de poche
n'
jamais

Slide 50 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

niets
Wat betekenen de Franse ontkenningen?
ne ........jamais
niet meer 
ne   ..... rien
ne ......pas du tout
ne... plus
niets
nooit
helemaal
niet

Slide 51 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nooit

Niets

Niet meer

Niet/geen
Andere ontkenningen.
ne...pas
ne...jamais
ne....plus
ne....rien

Slide 52 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voeg de juiste ontkenningen bij elkaar
Nog niet
Niet meer
Niet/geen
Nooit
Niets
Ne ... pas
Ne ... pas encore
Ne ... jamais
Ne ... rien
Ne ... plus

Slide 53 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de juiste vertalingen van de ontkenningen naar elkaar toe. 
niet/geen
nooit
niet meer
nog niet
niets
ne ... rien
ne ... pas encore
ne ... pas
ne ... jamais
ne ... plus

Slide 54 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
ontkenning
vorm van aller
ontkenning
hele ww
rest v.d. zin
Ils
vont
acheter
de pantalons
ne
pas

Slide 55 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Faire
A
verbe régulier
B
verbe irrégulier

Slide 56 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tu .... (faire)
A
fait
B
faites
C
faisons
D
fais

Slide 57 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Elle .... (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 58 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

faire in de présent / tegenwoordige tijd:

Tu ....(faire)
A
fais
B
fait
C
as
D
vas

Slide 59 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

faire in de présent / tegenwoordige tijd:
Vous ....( faire)
A
fais
B
faites
C
faisons
D
font

Slide 60 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

faire in de présent :
Nous ( faire) ...... de bruit.
A
fais
B
faites
C
faisons
D
font

Slide 61 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

COMBINEZ:
Avoir: il,elle,on
Avoir: nous
Avoir: vous
Avoir: ils,elles
Avoir: tu
Avoir: j'
avons
nemen
ai
avez
as
a

Slide 62 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ils .... (avoir)
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 63 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de juiste vorm van avoir in:
Nous ....(avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 64 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

faire in de présent / tegenwoordige tijd:

Mon père ....(faire)
A
fais
B
faites
C
font
D
fait

Slide 65 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

J' .... (avoir)
A
ai
B
as
C
ont
D
avons

Slide 66 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm van avoir in:
Vous .... (avoir)
A
B
C
D

Slide 67 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ils .......(faire)
A
font
B
faisent
C
vont
D
faisaient

Slide 68 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vous ....(avoir)
A
avez
B
as
C
ont
D
avons

Slide 69 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

faire in de présent / tegenwoordige tijd:

Je ....(faire)
A
faire
B
fais
C
fait
D
faise

Slide 70 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nous ... (avoir)
A
sommes
B
êtes
C
avez
D
avons

Slide 71 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tu ... (avoir)
A
es
B
as
C
a
D
est

Slide 72 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je vais faire des économies.
'Faire des économies'
A
Economieles
B
Sparen
C
Bankieren
D
Geld uitgeven

Slide 73 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Faire du foot
Faire du hockey
Faire de la danse
faire de la natation

Slide 74 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Les sports | Faire + du / de la / de l' 

1.


2.
3.
4.
5.
Faire du cheval
Faire de la natation
Faire du ski
Faire du jogging
Faire du vélo

Slide 75 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

faire du foot
faire du vélo
faire du patinage
faire du tennis
faire de l 'equitation
faire du skateboard

faire du shopping

jouer aux échecs

faire du basket

Slide 76 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Combinez les chiffres
trente-trois
dix
quarante-quatre
soixante-six
trente-quatre
cinquante et un
cinquante-huit
huit
soixante-dix
vingt et un
34
70
21
58
44
66
33
8
51
10

Slide 77 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Combinez les nombres
quatre-vingts
soixante-dix
seize
trente-quatre
vingt-cinq
neuf
cinquante-cinq
dix-huit
quarante-neuf
treize
25
49
13
55
34
16
80
18
9
70

Slide 78 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Écoute et choisis les bons chiffres
A
12 – 9 – 38 – 43 – 25
B
12 – 19 – 48 – 33 – 57
C
12 – 9 – 48 – 33 – 27

Slide 79 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Écoute et choisis les bons chiffres
A
73 – 5 – 57 – 43 – 80
B
73 – 15 – 57 – 43 – 90
C
73 – 15 – 57 – 42 – 90

Slide 80 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Écoute et choisis les bons chiffres
A
14 – 7 – 50 – 29 – 72
B
40 – 17 – 51 – 26 – 62
C
40 – 7 – 51 – 36 – 52

Slide 81 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Devoirs pour Leçon 4
WB ex. 24 à 33 pages 24-27
Extra WB ex. 35 et 37 p. 27-28
Apprendre TB page 28
Apprendre les mots du Chapitre 2

Slide 82 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies