In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Pak je spullen Nederlands (je boek en je laptop)
Log alvast in.
Slide 1 - Tekstslide
Lesopbouw:
Absentie
Hfst overzicht
Herhaling vorige les
Doel en uitleg deze les
Maken en bespreken opdrachten
Afsluiting
Slide 2 - Tekstslide
Hfst overzicht: Wat een talent!
Les 1: Fictie
Les 3: Lezen
Les 2: Gedicht
Les 5: Woorden
Les 6: Spreken, kijken en luisteren
Les 7: Grammatica
Les 8: Spelling
Les 9 Media en onderzoek: Daarna Toets Thema 1
Les 4: Schrijven en formuleren thema 1 en 2: Daarna SO
Slide 3 - Tekstslide
Wat hebben we vorige les gedaan?
Slide 4 - Open vraag
1.9 Media en onderzoek
Doel:
Ik weet wat informatiebronnen zijn.
Ik weet hoe ik in boeken iets op kan zoeken.
Ik weet hoe ik moet zoeken op het internet.
Slide 5 - Tekstslide
Bespreken huiswerk
blz 62, 63, 64, 65
opdr 4 - 11
Slide 6 - Tekstslide
Doel van de les: hfst 1 Fictie
Ik weet het verschil tussen fictie en non-fictie.
Slide 7 - Tekstslide
Begrippen: er van overtuigt zijn: je weet het niet zeker.
A
Waar
B
niet waar
Slide 8 - Quizvraag
Begrippen: Het ver gaan schoppen: Je gaat veel bereiken
A
Waar
B
niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Doel van hfst 2 Lezen:
Ik kan een titel en een tussenkopje herkennen.
Ik kan het onderwerp van een tekst vinden.
Ik kan een alinea herkennen.
Slide 10 - Tekstslide
Uitleg: Titel
- Elke tekst heeft een titel
- De titel noemt het onderwerp OF geeft een aanwijzing over het onderwerp.
- Letters zijn vaak groter gedrukt.
Slide 11 - Tekstslide
Uitleg: (tussen)kopje
- titel van een alinea
- ze vertellen waar een stukje tekst (alinea) over gaat.
- is een deelonderwerp
Slide 12 - Tekstslide
Onderwerp van de tekst vinden
- Lees de titel
- Kijk naar de woorden die vet- of schuingedrukt zijn
- Bekijk de plaatjes
- Stel jezelf de vraag: Waarover gaat deze tekst?
Het onderwerp schrijf je altijd in één woord of in een paar woorden.
Slide 13 - Tekstslide
Een alinea herkennen
Een tekst is verdeeld in alinea's.
Een alinea is een tekstblokje van een aantal zinnen die bij elkaar horen. (deelonderwerp)
Je schrijft deze zinnen achter elkaar.
Slide 14 - Tekstslide
Een alinea herkennen
Een alinea begint altijd op een nieuwe regel.
Soms staat er een witregel tussen twee alinea's.
Soms begint de eerste regel van een nieuwe alinea met een stukje wit. Dat noem je inspringen.
De laatste zin van een alinea loopt meestal niet door tot het einde van de regel.
Slide 15 - Tekstslide
Hfst 1 Wat een talent 1.2. Gedicht
Doel: Je kan een gedicht herkennen.
Slide 16 - Tekstslide
Wat maakt een gedicht een gedicht?
Een gedicht is een tekst waarbij een schrijver goed heeft nagedacht over de manier waarop hij de woorden en zinnen van de tekst opschrijft. Een gedicht kan heel kort of heel lang zijn. Het kan overal over gaan. De schrijver gaat creatief om met taal.
Slide 17 - Tekstslide
1.5 Woorden: doel vorige les
Ik leer 25 nieuwe woorden.
Ik weet wat samenstellingen zijn
Slide 18 - Tekstslide
Doel: Ik weet wat een samenstelling is.
Als je twee woorden die apart ook iets betekenen, samenvoegt.
Soms voeg je wat letters erbij: kinderboek, stadspark
Slide 19 - Tekstslide
1.6 Spreken, kijken en luisteren: doel vorige les
Ik kan een goed gesprek voeren.
uitpraten
vragen stellen
laat je niet afleiden
let op je houding
Slide 20 - Tekstslide
1.7 Grammatica
Doel: Ik kan de persoonsvorm herkennen.
Nicole geeft les aan 1A.
Slide 21 - Tekstslide
Persoonsvorm (pv)
Verander de zin van tijd. Het woord dat verandert, is de pv. Hij maakt een buiging. Hij maakte een buiging. Zij loopt naar school. Zij liep naar school.
Zet de zin in een vraagzin. Het woord dat vooraan staat, is de pv. Hij maakt een buiging. Maakt hij een buiging? Zij loopt naar school. Loopt zij naar school?
Het is een werkwoord (doewoord).
In elke zin staat een persoonsvorm.
Slide 22 - Tekstslide
1.8 Spelling
Doel:
- Ik kan de stam en de ik-vorm van een werkwoord spellen.
- Ik weet hoe ik de pv in de tegenwoordige tijd (TT) schrijft.
ik fiets
jij zoekt
mijn zus verkoopt
Hele werkwoord: kopen, fietsen, denken, schrijven
Slide 23 - Tekstslide
De stam en de ik-vorm
De stam is het hele werkwoord zonder -en.
fietsen --> stam = fietsen = fiets
denken --> stam = denken = denk
koken --> stam = koken = kok = kook
Slide 24 - Tekstslide
1.9 Media en onderzoek
Als je iets meer wilt weten over een onderwerp, ga je op zoek naar informatie.
De plek waar je dit zoekt, is je informatiebron.
internet (apps, websites)
boeken (schoolboeken, woordenboeken)
media (kranten, tijdschriften, tv)
personen (opa, docent enz)
Slide 25 - Tekstslide
1.9 Media en onderzoek
Zoeken in een boek:
- register
- inhoudsopgave
- trefwoorden
- alfabetische volgorde
- woordenboekvorm ( makkelijkste vorm, huis ipv huizen)
Slide 26 - Tekstslide
Uitleg Toets
Toetsboekje.
Schrijf je naam erop.
50 min de tijd.
Je mond is dicht zodra ik het zeg. Praat je = cijfer 1
Geen herkansing.
Vragen? Steek je vinger op.
Antwoorden schrijf je in je boekje.
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Zelfstandig werken
Maken: blz 66 Overhoor jezelf Online maken
1.3 Test Jezelf
1.5: Woordentrainer, Test Jezelf
1.7 Test Jezelf
1.8 Test Jezelf
Klaar: Woordjes leren via studygo
Leren
Oefeningen nog eens maken via online
timer
20:00
Slide 33 - Tekstslide
Afsluiting van de les
Je bent klaar voor de toets.
Slide 34 - Tekstslide
Wat zijn informatiebronnen?
A
punt
B
internet
C
boeken, personen
D
alles waar je informatie kan vinden die je nodig hebt.
Slide 35 - Quizvraag
Waar gebruik je een zoekmachine voor?
A
Om iets te vinden op het internet
B
google
C
firefox
Slide 36 - Quizvraag
Wat is de goede volgorde? internet, google, boek, persoon
A
google internet persoon boek
B
boek, persoon internet google
C
boek, google, internet, persoon
D
persoon google internet, boek
Slide 37 - Quizvraag
Bedankt voor jullie aandacht!
Je weet nu hoe en waar je informatie vandaan kan halen.