NUN 1F-2F, Spelling, H1.1, p.134-136, Werkwoorden

les-informatie  
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   Nu Nederlands 1F-2F boek A / B

auteur   MB
datum   september 2022

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nederlands voor anderstaligenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

les-informatie  
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   Nu Nederlands 1F-2F boek A / B

auteur   MB
datum   september 2022

Slide 1 - Tekstslide

NU Nederlands 1F-2F    SPELLING
1.1 Werkwoorden
1.2 Onderwerp
1.3 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
1.4 Persoonsvorm in de verleden tijd
1.5 Voltooid deelwoord
1.6 Engelse werkwoorden
Je moet alle woorden van deze les beheersen.

Slide 2 - Tekstslide

1.1 Werkwoorden
We beginnen met het boek dicht.
-filmpjes over tt en vt
-uitleg van de theorie
-zelf de theorie lezen op p.134
-oefeningen maken
-huiswerk noteren

Slide 3 - Tekstslide

Spelling     1.1 Werkwoorden
Er zijn verschillende soorten woorden, bijvoorbeeld
werkwoorden, zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk
                                                                        naamwoorden

-Het werkwoord vertelt wat iemand doet of voelt of meemaakt.
bijv. werken, slapen, noteren, opletten, verzorgen, ontvangen
-Er zijn ook werkwoorden met een onduidelijke betekenis.
bijv. lukken, willen, zijn, hebben, missen, veranderen, mogen 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Zij rijdt in haar rolstoel naar de drogist.
timer
1:00
A
zij
B
rijdt
C
rolstoel
D
naar

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Wij worden vrolijk van het gedans.
timer
1:00
A
wij
B
worden
C
vrolijk
D
gedans

Slide 6 - Quizvraag

1.1 Werkwoorden. De persoonsvorm van het werkwoord.
Elk werkwoord heeft verschillende vormen.

functie
infinitief (woordenboek)
hebben
drinken
koken
aaien
persoonsvorm 
ik
heb
drink
kook
aai
persoonsvorm
jij
hebt
drinkt
kookt
aait
persoonsvorm (mv)
wij
hebben
drinken
koken
aaien
pv verleden tijd (ev)
ik
had
dronk
kookte
aaide
pv verleden tijd (mv)
wij
hadden
dronken
kookten
aaiden
voltooid deelwoord
gehad
gedronken
gekookt
geaaid
ev   enkelvoud
mv  meervoud

Slide 7 - Tekstslide

1.1 Werkwoorden
Elke complete zin heeft een persoonsvorm!
Hoe vind je de persoonsvorm in de zin? Verander iets!
enkelvoud                  meervoud
Ik help de cliënt.         Wij helpen de cliënt.

vraagzin
Help ik de cliënt?
verleden tijd
Ik hielp de cliënt.        Wij hielpen de cliënt.

Slide 8 - Tekstslide

Hij scheert de oude man.

Wat is de persoonsvorm in bovenstaande zin?

timer
1:00
A
Hij
B
scheert
C
oude
D
man

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Gisteren schoor mijn collega drie bewoners van het zorgcentrum.
timer
1:00
A
gisteren
B
schoor
C
mijn collega
D
drie bewoners

Slide 10 - Quizvraag

1.1 Werkwoorden     de infinitief
de infinitief - hele werkwoord
-De infinitief is de vorm die in het woordenboek staat.
-De infinitief eindigt op -en of -aan.   bijv.
spelen, doen, gaan, afsluiten, verzetten, kiepen, duiken
-De infinitief moet in een zin gecombineerd worden met een persoonsvorm.
Waarschijnlijk gaat het vanmiddag regenen.
Zij wil graag in zes periodes haar diploma halen.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de infinitief in onderstaande zin?

Vanmiddag willen wij een film kijken.
timer
1:00
A
vanmiddag
B
willen
C
wij
D
kijken

Slide 12 - Quizvraag

Jullie moeten de formulieren per omgaande terugsturen.
Wat is de infinitief in bovenstaande zin?
timer
1:00
A
moeten
B
formulieren
C
omgaande
D
terugsturen

Slide 13 - Quizvraag

1.1 Werkwoorden   het voltooid deelwoord
functie - wat al eerder gedaan is, klaar (met    hebben, zijn)
           - iets dat nog gedaan gaat worden (met    worden)
           - zoals iets vaak gedaan wordt (met worden)
bijv.
-Jij hebt een heerlijke maaltijd gekookt.
 Jullie zijn vooruit gegaan met Nederlands.
-De lekke fietsband wordt morgen geplakt door de fietsenmaker.
-Een lekke fietsband wordt geplakt met speciale lijm.

Slide 14 - Tekstslide

Jij hebt de dozen goed ingepakt.

Wat is het voltooid deelwoord in bovenstaande zin?
timer
1:00
A
jij
B
hebt
C
dozen
D
ingepakt

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord in onderstaande zin?

Morgen worden hem studieboeken gegeven.
timer
1:00
A
morgen
B
worden
C
studieboeken
D
gegeven

Slide 16 - Quizvraag

1.1 Werkwoorden    p.134 theorie
de taalgrap
de meiden    - de meisjes, de vrouwen
Dit echtpaar heeft twee meiden en een jongen.
mijden (ww) - vermijden, niet dichtbij komen
Ik wil haar mijden, want ze roddelt te veel.

roddelen - negatieve dingen over iemand 
                vertellen die niet aanwezig is

Slide 17 - Tekstslide

p.134 en 135
-Bestudeer de theorie: doel, uitleg, voorbeeld
-Maak opdracht 1 en 2


Als je snel klaar bent, noteer dan alle onbekende woorden in je woordenschrift.
timer
10:00

Slide 18 - Tekstslide

p.135, opdracht 1 Onderstreep alle werkwoorden.
Je moet alle woorden van deze opdracht beheersen.
1. Op het bedrijfsfeest waren alle medewerkers en hun partners uitgenodigd.
2. De receptioniste noteert alle afspraken in de agenda.
3. Kan ik je fiets lenen vanavond?
4. Elk jaar moet de belastingaangifte binnen zijn vóór 1 april.
5. Wij zouden graag jullie beschikbaarheid tijdens de feestdagen willen weten.
6. In december sturen veel mensen kaarten naar familie en vrienden.
7. Waarom kan onze bestelling niet geleverd worden op dinsdag?
8. Het regent al de hele week pijpenstelen.
Zelfportret van Gabriël Metsu. Hij rookt een pijp met lange steel.
1629-1667

Slide 19 - Tekstslide

p.135, opdracht 2
onderstreep de pv
1. De teamleider houdt zo veel mogelijk rekening met de vakantiewensen ...
2. Met haar koptelefoon op luistert Frederike naar jazzmuziek.
3. Gebruik je wel de juiste anti-virus-software op je computer?
4. Morgen kunnen we niet vergaderen vanwege een brandoefening.
5. Van de inkomsten en uitgaven maakt elk bedrijf per kwartaal een overzicht.
6. Wanneer heeft de monteur bij jullie de nieuwe ketel geïnstalleerd?


het kwartaal         - drie maanden
de brandoefening - proberen hoe iedereen een
                                       gebouw uit moet gaan

Slide 20 - Tekstslide

huiswerk voor de volgende week
Leer p.134-135 tot en met opdracht 2

Maak p.135-136

Slide 21 - Tekstslide

p.135, opdracht 3    In plaats van een cirkel om het tweede ww,
                                                 heb ik dat ww groen gemaakt.
de zin
vd
inf.
1. Wat gaan we vanavond doen?
x
2. Tijdens de vakantie mogen jullie mijn appartement gebruiken.
x
3. Heeft u ook een inboedelverzekering afgesloten ...
x
4. Hopelijk kan ik onze afspraak verzetten naar volgende week.
x
5. Alle werknemers zijn uitgenodigd voor het personeelsfeest ...
x
6. Gisteren hebben we dat plan besproken in de vergadering.
x
afsluiten
bespreken

Slide 22 - Tekstslide

p.136, opdracht 4
de zin
pv
vd
1. De gemiddelde Nederlander besteedt 63 euro ...
x
2. Die vervangende onderdelen ... worden vanmiddag besteld.
x
3. De patiënt herstelt meestal binnen drie maanden ...
x
4. Op dit kruispunt is gisteren een ongeluk gebeurd ...
x
5. De styliste heeft de aankleding van de winkel veranderd ...
x
6. De huisarts verwacht ongeveer vijftig patiënten ...
x

Slide 23 - Tekstslide

p.136, opdracht 5
1. heb        pv   (heb je)
2. gekookt  vd
3. mag       pv    (mag ik)
4. komen    inf
5. eten       inf

Slide 24 - Tekstslide

huiswerk voor volgende week
leren en maken p. 134-150

Slide 25 - Tekstslide