1.1 Taalverzoring - werkwoorden

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Werkwoorden

Nederlands

1.1 Taalverzorging

Toets 17 december 

Planning

Uitleg Werkwoorden

Maken: blz. 270 t/m 272

Aan het einde van deze les

- Herken je werkwoorden.

- Herken je de verschillende vormen van de werkwoorden.

Noem de werkwoorden in de zin:
Thijs gaat vanmiddag in de supermarkt werken.

Noem de werkwoorden in de zin:
Vanmiddag ga ik baantjes zwemmen in het buitenzwembad.

Werkwoorden

Een werkwoord (ww) zijn woorden die iets of iemand doet of wat er gebeurt. 

Er zijn verschillende soorten werkwoorden:

- Infinitief

- Persoonsvorm

- Voltooid deelwoord

Infinitief

Het infinitief is het hele werkwoord:

- Lopen

- Doen

- Zwaaien

- Zwemmen

- Moeten

- Worden

Noem het infinitief in de zin:
Wat gaan we vanavond doen?

Noem het infinitief in de zin:
Wij moeten naar de McDonalds.

Persoonsvorm

Iedere zin heeft een persoonsvorm. De persoonsvorm is een werkwoord. Je kan het op twee manieren vinden:

- Door de tijd van de zin te veranderen.

- Door de zin vragend te maken. 

Noem de persoonsvorm in de zin:
Ik moet hard werken op mijn stage.

Noem de persoonsvorm in de zin:
Samen met Ahmed liep Stefi naar huis.

Voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is gebeurd (het is voltooid). De persoonsvorm is de zin is dan vaak: hebben, zijn of worden. 

Noem het voltooid deelwoord in de zin:
Heeft Kay de dokter gebeld?

Noem het voltooid deelwoord in de zin:
De brief wordt zo snel mogelijk verstuurd.

Opdracht

Maak blz. 270 t/m 272