In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Les 3 Medicatie
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Je kunt :
de 3 benamingen van medicijnen benoemen en toelichten
vertellen op welke wijze medicatie is ingedeeld
6 toedieningswijzen benoemen met een voorbeeld
Slide 2 - Tekstslide
Medicijn
Een medicijn of geneesmiddel is een chemische stof die invloed uitoefent op het lichaam en de processen die hierin plaatsvinden.
Slide 3 - Tekstslide
Medicijn bevat:
Werkzame stof: De stof die het effect van het medicijn veroorzaakt
Hulpstof: een bindmiddel of wordt toegevoegd om het volume te vergroten.
Heeft geen invloed op de werking van het medicijn.
Slide 4 - Tekstslide
Benamingen:
Chemische naam
Stofnaam
Merknaam
Slide 5 - Tekstslide
Chemische naam
verwijst naar de groep medicatie waar het geneesmiddel onder valt op basis van de chemische samenstelling ervan. Zo is de chemische naam van het aspirientje 2-acetoxy-benzoëzuur.
Slide 6 - Tekstslide
Stofnaam
De internationale naam. Deze is afgeleid van de chemische stofnaam en verwijst naar het werkzame bestanddeel.
De stofnaam van het aspirientje is: acetylsalicylzuur.
Slide 7 - Tekstslide
Merknaam
de naam die is verzonnen door de producent, zodat mensen zien dat dit medicijn afkomstig is van dit bedrijf. Deze naam is de geregistreerde naam in Nederland. Daarbij staat naast de naam altijd het symbool ®.
Slide 8 - Tekstslide
Generiek
Een merkloos middel heet ook wel een generiek geneesmiddel. Dat zijn medicijnen met dezelfde werkzame stof, die door meerdere fabrikanten geproduceerd worden.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Wat is het merknaam?
Slide 11 - Open vraag
Wat is de stofnaam?
Slide 12 - Open vraag
Indeling medicatie:
1. Gebruik: met welk doel wordt het medicijn gebruikt?
2. Werkingsgebied: op welke manier en waar in het lichaam werkt het medicijn?
3. Vorm: in welke vorm wordt het medicijn gegeven?
4. Toedieningswijze: op welke manier wordt het medicijn toegediend?
Slide 13 - Tekstslide
Geef per indeling een voorbeeld (gebruik, gebied, vorm, toedieningswijze)