M2 H1 Inkomenselasticiteit §4
1 / 27
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van een vraaglijn?
A
Q = -2p + 100
B
Q = 3p - 85
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het 'consumentensurplus'?
A
Wat mensen meer bereid zijn te betalen dan ze moeten betalen
B
Dat de prijs van producten hoger is dan de betalingsbereidheid
Slide 4 - Quizvraag
Een koffiezetapparaat en koffiecups zijn:
A
Substitueerbare producten
B
Complementaire producten
Slide 5 - Quizvraag
Koffie en thee zijn:
A
Substitueerbare producten
B
Complementaire producten
Slide 6 - Quizvraag
Wat is prijselasticiteit?
Slide 7 - Open vraag
Welke formule geeft de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid aan?
A
% verandering Qa : % verandering P
B
% verandering Qv : % verandering P
C
% verandering P : % verandering Qa
D
% verandering P : % verandering Qv
Slide 8 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de omzet bij een prijsstijging en een elastische vraag?
A
De omzet stijgt
B
De omzet daalt
Slide 9 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de omzet bij een prijsstijging en een inelastische vraag?
A
De omzet stijgt
B
De omzet daalt
Slide 10 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de omzet bij een prijsdaling en een inelastische vraag?
A
De omzet stijgt
B
De omzet daalt
Slide 11 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de omzet bij een prijsdaling en een elastische vraag?
A
De omzet stijgt
B
De omzet daalt
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Noem voorbeelden van 'normale goederen' (vraag ernaar stijgt als inkomen stijgt)
Slide 16 - Woordweb
Slide 17 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van
een 'noodzakelijk product'?
een 'noodzakelijk product'?
Slide 18 - Woordweb
Wat is een voorbeeld van
een 'luxe product'?
een 'luxe product'?
Slide 19 - Woordweb
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van
een 'inferieur product'?
een 'inferieur product'?
