V4 Communicatie 6: alinea's en verbanden


Welkom 
v4!
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Welkom 
v4!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. Huiswerkvragen nakijken
  2. Communicatie 6: alinea's en verbanden
  3. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 2 en 3a
2 Een vaste tekststructuur helpt een lezer bij het zoeken naar de hoofdzaken en naar een belangrijke conclusie of samenvatting, bij het beoordelen van de volledigheid van een tekst en bij het doorgronden van de opbouw van een tekst.

3a A: aspectenstructuur
B: vraag-antwoordstructuur / verklaringsstructuur
C: probleem-oplossingsstructuur

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 12 en 13
12 In de tekst is er sprake van een verklaringsstructuur. Er is een verschijnsel (‘scriptietweedeling’) en dat wordt verder in kaart gebracht.

13 B de lezer laten nadenken over de opkomst van externe bedrijven die hulp bieden bij het schrijven van een scriptie en of dat een goede zaak is. 

Slide 5 - Tekstslide

Communicatie 6
Doel:
Je oefent met het herkennen van alinea's en verbanden tussen alinea's.


Slide 6 - Tekstslide

Waar of niet waar?

In meestal de eerste zin van je alinea zet je de belangrijkste informatie, dit noemen we de kernzin.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Bevat de kernzin altijd de hoofd- of de bijzaak?
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 8 - Quizvraag


Wat is de kernzin?
A
De Maastrichtse neuropsycholoog Jelle Jolles (...)
B
Jongeren tussen de 12 en 18 jaar kunnen volgens Jolles (...)

Slide 9 - Quizvraag


Wat is de kernzin?
A
Pubers zijn niet in staat weloverwogen een vakkenpakket te kiezen.
B
Hun hersens zijn nog lang niet volgroeid en daarom (...)

Slide 10 - Quizvraag


Wat is de kernzin?
A
Jolles beschrijft recent onderzoek naar de hersenontwikkeling van jongeren.
B
Diverse studies tonen aan dat puberhersens nog niet optimaal functioneren.
C
Bij meisjes zijn de hersenfuncties voor het maken van complexe keuzes volgroeid na hun 20ste.
D
Bij jongens ligt dat gemiddelde nog een paar jaar hoger.

Slide 11 - Quizvraag

Deze tekst is niet verdeeld in alinea's.
Verdeel de tekst in alinea's.
Noteer de eerste drie woorden van de alinea's.

Slide 12 - Open vraag

De zinnen van deze tekst staan door elkaar.
Zet de zinnen in de juiste volgorde.
Zorg dat de kernzin vooraan staat.

Slide 13 - Open vraag

Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandig naamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 14 - Quizvraag

zo
toch

Slide 15 - Tekstslide

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 16 - Quizvraag

omdat
is een signaalwoord voor?
A
reden
B
samenvatting
C
conclusie
D
doel, middel

Slide 17 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor tijd?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 18 - Quizvraag

zo
is een signaalwoord voor?
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
opsomming
D
inperking

Slide 19 - Quizvraag

ook
is een signaalwoord voor?
A
voorbeeld
B
opsomming
C
tijd
D
inperking

Slide 20 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een reden?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar

Slide 21 - Quizvraag

maar
is een signaalwoord voor?
A
toegeving
B
tegenstelling
C
reden
D
samenvatting

Slide 22 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
hoewel
D
denk aan

Slide 23 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
en
B
maar
C
mits
D
dus

Slide 24 - Quizvraag

toch
is een signaalwoord voor?
A
tegenstelling
B
reden
C
opsomming
D
vergelijking

Slide 25 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor een tegenstelling?
A
zoals
B
maar
C
tegenover
D
daarentegen

Slide 26 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorbeeld?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 27 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor een opsomming?
A
en
B
ook
C
daarna
D
daarnaast

Slide 28 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een toelichting?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Welke tekstfunctie kom je meestal in de inleiding van een tekst tegen?
A
conclusie
B
stelling
C
argument
D
toelichting

Slide 32 - Quizvraag

Welke tekstfunctie kom je meestal in de inleiding van een tekst tegen?
A
advies
B
opsomming
C
aanleiding
D
toelichting

Slide 33 - Quizvraag

Welke tekstfunctie kom je meestal in de kern van een tekst tegen?
A
stelling
B
conclusie
C
verklaring
D
aanleiding

Slide 34 - Quizvraag

Welke tekstfunctie kom je meestal in de kern van een tekst tegen?
A
vraagstelling
B
advies
C
samenvatting
D
opsomming

Slide 35 - Quizvraag

Welke tekstfunctie kom je meestal in het slot van een tekst tegen?
A
toelichting
B
samenvatting
C
tegenstelling
D
argument

Slide 36 - Quizvraag

Welke tekstfunctie kom je meestal in het slot van een tekst tegen?
A
conclusie
B
definitie
C
verklaring
D
tegenwerping

Slide 37 - Quizvraag