Een eendagsvlieg uit de Vogezen
zat in zijn memoires te lezen..
Hij schrok toen hij zag
‘t is nog maar kort dag.
Een weekdier, dat wil ik graag wezen.
Noteer het rijmschema.
Wat geven de zelfstandige naamwoorden uit r. 1 aan?
Wat is het effect van r. 5?