4 HB oktober

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk: pto-toets
SCHRIJF OP!
Voor deel 1 van de toets
Doornemen: Inhoud en opbouw hoofdstuk 2 t/m 6   
blz. 34 t/m 50

Voor deel 2 van de toets: Birk/Gebr. uitlezen en AANTEKENINGEN maken 

Slide 2 - Tekstslide

H. 6 Alinea's en verbanden

- signaalwoorden: geven een verband aan
- functiewoorden: geven de functie aan 
aanleiding, voorbeeld, afweging, anekdote, argument, constatering, definitie, gevolg, nuancering, oplossing, verklaring

Slide 3 - Tekstslide

Ik wil wel komen, maar ik heb geen tijd.
A
conclusie
B
tegenstelling
C
vergelijking
D
omschrijving

Slide 4 - Quizvraag

Als je goed oplet, haal je betere cijfers.
A
opsomming
B
tijd
C
reden, oorzaak, gevolg
D
voorwaarde

Slide 5 - Quizvraag

Om de finale te bereiken, moeten we nog twee wedstrijden winnen.
A
voorbeeld
B
verduidelijking
C
doel, middel
D
toegeving

Slide 6 - Quizvraag

Vaste tekststructuren p. 63
Naam
Inleiding
Kern
Slot
Aspectenstructuur
onderwerp
aspecten van onderwerp
samenvatting

Vraag-antwoordstructuur
vraag
mogelijke antwoorden
samenvatting / beste antwoord
Verleden-heden-toekomststructuur
onderwerp
situatie vroeger 
situatie nu
conclusie / 
toekomstverwachting
Voor-en-nadelen-structuur
vraag of stelling
voordelen
nadelen
afweging / conclusie
Argumentatiestructuur
stelling/standpunt
(tegen)argumenten
weerleggingen
conclusie / stelling/standpunt
Verklaringsstructuur
verschijnsel
kenmerken/voorbeelden
oorzaken/verklaringen
conclusie / meest waarschijnlijke verklaring
Probleem-oplossingsstructuur
probleemstelling
beschrijving, oorzaken, gevolgen en oplossingen
beste oplossing

Slide 7 - Tekstslide

6A. BLZ. 47 Kern Oefenboek
Je thuissituatie is drastisch veranderd. Je hebt daardoor niet goed kunnen leren voor de toetsweek. Je hebt een gesprek hierover.

A
Probleem-oplossingen structuur
B
Argumentatiestructuur
C
Voor- nadelen structuur
D
Verleden-heden-toekomst

Slide 8 - Quizvraag

6B. Je functioneert de laatste tijd niet lekker en je mentor wil weten waardoor dat komt.
A
Verleden-heden- toekomststructuur
B
Vraag-antwoord structuur
C
Verklaringen structuur
D
Aspectenstructuur

Slide 9 - Quizvraag

6C. Je wil van vakkenpakket veranderen, maar ziet niet wat de goede en slechte kanten van die verandering zijn
A
Verklaringsstructuur
B
Vraag- antwoord structuur
C
Argumentatiestructuur
D
Voor-nadelen structuur

Slide 10 - Quizvraag

Nakijken blz. 49
9 Kinderen leren vanuit de spreektaal de tekstsoorten vertelling en verhaal te structureren.
10 a Jonge kinderen gebruiken een chronologische structuur (‘en toen, en toen’).
b Deze hoofdstructuur is onder te brengen onder ordening.
11 Ten eerste kun je vooraf aan het schrijven een tekst bespreken en het patroon aan hen uitleggen.
Ook kun je leerlingen spontaan een eerste versie laten schrijven en die vervolgens bespreken en
laten herschrijven op structuur.
12 De schrijver gebruikt hier de vraag-antwoordstructuur.
13 De kinderen leren zelf niet voldoende nadenken over een goede structuur van hun tekst.
14 Het geeft je handvatten

Slide 11 - Tekstslide

Birk
1) Benoem twee personages en geef karaktereigenschappen.
2) Denk na over een keuze die een personage heeft gemaakt en vertel wat jij in zijn/haar plaats zou hebben gedaan.
3) In welke omgeving speelt het verhaal zich af? Omschrijf de omgeving en leg uit wat die bijdraagt aan het verhaal.


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Stel: je hebt in de toetsweek vijf achten gehaald. Je mentor komt even met je kletsen en wil graag weten wat jij zo goed hebt gedaan. Welke tekststructuur verwacht je in dat gesprek?
A
argumentatiestructuur
B
voor-nadelenstructuur
C
verklaringsstructuur
D
verleden-heden-toekomststructuur

Slide 14 - Quizvraag

Stel: je hebt van klasgenoten gehoord dat natuurkunde echt geweldig is. Nu wil jij ook natuurkunde in je pakket! Je twijfelt nog wel, want je overziet het niet allemaal. Welke structuur past bij een gesprek over deze kwestie?
A
aspectenstructuur
B
verklaringsstructuur
C
voor- en nadelenstructuur
D
verleden-heden-toekomststructuur

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn tekststructuren?
A
Logische opeenvolgingen van functies
B
Inleiding, middenstuk, slot
C
Standpunt, argument
D
Anekdote, uitleg, samenvatting

Slide 16 - Quizvraag

Inleiding
Functie?
Kennismaking onderwerp
Tekstopbouw
Aandacht trekken 

Hoe dan?
Actualiteit, prikkelende vraag, anekdote

Slide 17 - Tekstslide

Wat is de voorkeursplaats voor een deelonderwerp?
A
Tussenkoppen
B
Inleiding
C
Titel
D
Slot

Slide 18 - Quizvraag

Bij een beschouwing belicht je een kwestie uit meerdere gezichtspunten?
A
Niet waar
B
Waar
C
Soms

Slide 19 - Quizvraag

Een hoofdgedachte...
A
staat altijd letterlijk in de tekst
B
is de boodschap van de schrijver over het onderwerp
C
is de boodschap van de lezer over het onderwerp
D
staat alleen in het slot

Slide 20 - Quizvraag

De inleiding van tekst heeft als functie onder andere...
A
je aandacht te trekken
B
je over te halen
C
je een anekdote te geven
D
je een antwoord op je vraag te geven

Slide 21 - Quizvraag

Tekstsoorten
Verhalende tekstsoorten: vertelling (dagboek), verhaal (roman)

Feitelijke tekstsoorten: verslag (notulen), procedure (recept), verklaring/uiteenzetting (lesboek), oproep/verzoek (reclame)

Waarderende tekstsoorten: beschouwing (essay), betoog (ingezonden brief), respons (recensie)

Slide 22 - Tekstslide