4 havo 9 oktober

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

4 havo 9 oktober
Dictee van de dag

Alineaverbanden


Slide 2 - Tekstslide

Zin 1
De inlichtingendienst van Israël schroomt niet om tegenstanders zo nodig te liquideren. 

Slide 3 - Tekstslide

Zin 2
Coach Steijn strijdt tot de laatste snik en moet de gifbeker volledig leegdrinken. 

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk: pto-toets
SCHRIJF OP!
Voor deel 1 van de toets
Doornemen: Inhoud en opbouw hoofdstuk 2 t/m 6   
blz. 34 t/m 50

Voor deel 2 van de toets: Birk/Gebr. uitlezen en AANTEKENINGEN maken 

Slide 5 - Tekstslide

H. 6 Alinea's en verbanden

- signaalwoorden: geven een verband aan
- functiewoorden: geven de functie aan 
aanleiding, voorbeeld, afweging, anekdote, argument, constatering, definitie, gevolg, nuancering, oplossing, verklaring

Slide 6 - Tekstslide

Ik wil wel komen, maar ik heb geen tijd.
A
conclusie
B
tegenstelling
C
vergelijking
D
omschrijving

Slide 7 - Quizvraag

Als je goed oplet, haal je betere cijfers.
A
opsomming
B
tijd
C
reden, oorzaak, gevolg
D
voorwaarde

Slide 8 - Quizvraag

Om de finale te bereiken, moeten we nog twee wedstrijden winnen.
A
voorbeeld
B
verduidelijking
C
doel, middel
D
toegeving

Slide 9 - Quizvraag

Maak opdracht 2 en 3 (blz. 50). 

Je mag alleen fluisterend overleggen. 
timer
10:00

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Deze week
1. Alineaverbanden afronden
2. Doorloop alle stof
VRIJDAG: LAPTOP MEE >
3. NUMO: toetsstof! Alles doorgenomen

Na de herfstvakantie: nog 1 les !

Slide 13 - Tekstslide

Vaste tekststructuren p. 63
Naam
Inleiding
Kern
Slot
Aspectenstructuur
onderwerp
aspecten van onderwerp
samenvatting

Vraag-antwoordstructuur
vraag
mogelijke antwoorden
samenvatting / beste antwoord
Verleden-heden-toekomststructuur
onderwerp
situatie vroeger 
situatie nu
conclusie / 
toekomstverwachting
Voor-en-nadelen-structuur
vraag of stelling
voordelen
nadelen
afweging / conclusie
Argumentatiestructuur
stelling/standpunt
(tegen)argumenten
weerleggingen
conclusie / stelling/standpunt
Verklaringsstructuur
verschijnsel
kenmerken/voorbeelden
oorzaken/verklaringen
conclusie / meest waarschijnlijke verklaring
Probleem-oplossingsstructuur
probleemstelling
beschrijving, oorzaken, gevolgen en oplossingen
beste oplossing

Slide 14 - Tekstslide

6A. BLZ. 47 Kern Oefenboek
Je thuissituatie is drastisch veranderd. Je hebt daardoor niet goed kunnen leren voor de toetsweek. Je hebt een gesprek hierover.

A
Probleem-oplossingen structuur
B
Argumentatiestructuur
C
Voor- nadelen structuur
D
Verleden-heden-toekomst

Slide 15 - Quizvraag

6B. Je functioneert de laatste tijd niet lekker en je mentor wil weten waardoor dat komt.
A
Verleden-heden- toekomststructuur
B
Vraag-antwoord structuur
C
Verklaringen structuur
D
Aspectenstructuur

Slide 16 - Quizvraag

6C. Je wil van vakkenpakket veranderen, maar ziet niet wat de goede en slechte kanten van die verandering zijn
A
Verklaringsstructuur
B
Vraag- antwoord structuur
C
Argumentatiestructuur
D
Voor-nadelen structuur

Slide 17 - Quizvraag

Nakijken blz. 49
9 Kinderen leren vanuit de spreektaal de tekstsoorten vertelling en verhaal te structureren.
10 a Jonge kinderen gebruiken een chronologische structuur (‘en toen, en toen’).
b Deze hoofdstructuur is onder te brengen onder ordening.
11 Ten eerste kun je vooraf aan het schrijven een tekst bespreken en het patroon aan hen uitleggen.
Ook kun je leerlingen spontaan een eerste versie laten schrijven en die vervolgens bespreken en
laten herschrijven op structuur.
12 De schrijver gebruikt hier de vraag-antwoordstructuur.
13 De kinderen leren zelf niet voldoende nadenken over een goede structuur van hun tekst.
14 Het geeft je handvatten

Slide 18 - Tekstslide

Birk
1) Benoem twee personages en geef karaktereigenschappen.
2) Denk na over een keuze die een personage heeft gemaakt en vertel wat jij in zijn/haar plaats zou hebben gedaan.
3) In welke omgeving speelt het verhaal zich af? Omschrijf de omgeving en leg uit wat die bijdraagt aan het verhaal.


Slide 19 - Tekstslide

Gebr.
1) Benoem twee personages en geef karaktereigenschappen.
2) Denk na over een keuze die een personage heeft gemaakt en vertel wat jij in zijn/haar plaats zou hebben gedaan.
3) Wat vind je van de vorm waarin het verhaal is geschreven en wat voor een invloed heeft de vorm op het verhaal?

Slide 20 - Tekstslide

Deze les
Je herkent vaste structuren in teksten.

Je kent de vijf hoofdmodellen vaste tekststructuren.

Je kunt uitleggen waarom een bepaalde structuur bij een tekst past. 

Je kunt vooraf een structuur kiezen voor een tekst en de tekst uitwerken volgens die structuur. 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Stel: je hebt slecht kunnen leren voor de toetsweek en nu heb je vier onvoldoendes. Je praat hierover met je mentor. Welke structuur kies je voor dat gesprek?
A
aspectenstructuur
B
argumentatiestructuur
C
vraag-antwoordstructuur
D
probleem-oplossingsstructuur

Slide 23 - Quizvraag

Stel: je hebt in de toetsweek vijf achten gehaald. Je mentor komt even met je kletsen en wil graag weten wat jij zo goed hebt gedaan. Welke tekststructuur verwacht je in dat gesprek?
A
argumentatiestructuur
B
voor-nadelenstructuur
C
verklaringsstructuur
D
verleden-heden-toekomststructuur

Slide 24 - Quizvraag

Stel: je hebt van klasgenoten gehoord dat natuurkunde echt geweldig is. Nu wil jij ook natuurkunde in je pakket! Je twijfelt nog wel, want je overziet het niet allemaal. Welke structuur past bij een gesprek over deze kwestie?
A
aspectenstructuur
B
verklaringsstructuur
C
voor- en nadelenstructuur
D
verleden-heden-toekomststructuur

Slide 25 - Quizvraag

Wat zijn tekststructuren?
A
Logische opeenvolgingen van functies
B
Inleiding, middenstuk, slot
C
Standpunt, argument
D
Anekdote, uitleg, samenvatting

Slide 26 - Quizvraag

Zin 1

Slide 27 - Tekstslide

Zin 2

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Inleiding-kern-slot

Slide 30 - Tekstslide

Bespreken
Vraag 1,2 en 10 blz. 38/39  
Tekstsoort = verhalend, feitelijk, waarderend
Subcategorie: vertelling, verslag, uiteenzetting, beschouwing, betoog
Tekstdoel = amuseren, informeren, activeren, instrueren, overtuigen
Tekstvorm= roman, recept, lesboek, betoog, essay



Slide 31 - Tekstslide

Aan de slag
1) Lees tekst blz. 40 
2) maak vraag 11 t/m 17 blz. 41
3) Kijk na, omcirkel, corrigeer en beantwoord vragen 
4) lever in



Slide 32 - Tekstslide

Inleiding
Functie?
Kennismaking onderwerp
Tekstopbouw
Aandacht trekken 

Hoe dan?
Actualiteit, prikkelende vraag, anekdote

Slide 33 - Tekstslide

Wat is de voorkeursplaats voor een deelonderwerp?
A
Tussenkoppen
B
Inleiding
C
Titel
D
Slot

Slide 34 - Quizvraag

Bij een beschouwing belicht je een kwestie uit meerdere gezichtspunten?
A
Niet waar
B
Waar
C
Soms

Slide 35 - Quizvraag

Een hoofdgedachte...
A
staat altijd letterlijk in de tekst
B
is de boodschap van de schrijver over het onderwerp
C
is de boodschap van de lezer over het onderwerp
D
staat alleen in het slot

Slide 36 - Quizvraag

De inleiding van tekst heeft als functie onder andere...
A
je aandacht te trekken
B
je over te halen
C
je een anekdote te geven
D
je een antwoord op je vraag te geven

Slide 37 - Quizvraag

Aan de slag blz. 44/45
1) Samen:  titel, inleiding, kernzinnen, slot
2) Individueel: vragen lezen 13 t/m 18 (1 minuut)
3) vragen?
4) Vragen beantwoorden (15 minuten) 

Slide 38 - Tekstslide

Tekstsoorten
Verhalende tekstsoorten: vertelling (dagboek), verhaal (roman)

Feitelijke tekstsoorten: verslag (notulen), procedure (recept), verklaring/uiteenzetting (lesboek), oproep/verzoek (reclame)

Waarderende tekstsoorten: beschouwing (essay), betoog (ingezonden brief), respons (recensie)

Slide 39 - Tekstslide

Aan de slag
1) Tekst blz. 40 vraag 11 t/m 17
2) Taak Numo
3) lezen Gebr. 

Slide 40 - Tekstslide

Aan de slag
Opdracht 9 a t/m f blz. 35 : inleveren
Uitdelen boek 1 (vrijdag mee)


Slide 41 - Tekstslide

Leerdoelen
1: R 
2: T1
3: T2
4: I
*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 42 - Tekstslide

Instructie 

Slide 43 - Tekstslide

Instructie 

Slide 44 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 45 - Tekstslide

Nabespreking

Slide 46 - Tekstslide

Begrippen uit deze les

Slide 47 - Tekstslide

Begrippen uit deze les

Slide 48 - Tekstslide


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 49 - Open vraag


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 50 - Open vraag