Spelling van de persoonsvorm in tegenwoordige en verleden tijd

Spelling van de persoonsvorm in tegenwoordige en verleden tijd
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling van de persoonsvorm in tegenwoordige en verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je:
1. De persoonsvorm in tegenwoordige tijd spellen.
2. De persoonsvorm in verleden tijd spellen.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het doel van de les aan de leerlingen en maak ze bewust van wat ze aan het einde van de les zullen leren.
Wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat aangeeft:
- wie het doet 
- in welke tijd dit gebeurt.

Slide 3 - Tekstslide

Leg kort uit wat de persoonsvorm is en waarom het belangrijk is om deze correct te spellen.
Tegenwoordige tijd


De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd eindigt op -t of -dt als het onderwerp enkelvoud is. Bij meervoud eindigt het op -en.

Slide 4 - Tekstslide

Laat enkele voorbeelden zien van persoonsvormen in de tegenwoordige tijd en laat leerlingen oefenen met het spellen ervan.
Verleden tijd
De persoonsvorm in de verleden tijd eindigt op -te of -de als het onderwerp enkelvoud is. Bij meervoud eindigt het op -ten of -den.

Slide 5 - Tekstslide

Laat enkele voorbeelden zien van persoonsvormen in de verleden tijd en laat leerlingen oefenen met het spellen ervan.
Oefening
Vul de juiste persoonsvorm in:
1. Ik liep (lopen) naar school.
2. Jij bent (zijn) mijn beste vriend.
3. Wij spelen (spelen) graag voetbal.
4. Zij hadden (hebben) veel plezier op het feestje.

Slide 6 - Tekstslide

Geef de leerlingen een oefening om te zien of ze de juiste spelling van de persoonsvorm in verschillende tijden begrijpen.
Veelvoorkomende fouten
Veelvoorkomende fouten zijn:
- Het vergeten van de -t of -d in de verleden tijd.
- Het gebruik van de verkeerde uitgang in de tegenwoordige of verleden tijd.

Slide 7 - Tekstslide

Wijs de leerlingen op veelvoorkomende fouten en laat zien hoe deze kunnen worden vermeden.
Samenvatting
De persoonsvorm geeft aan wie de handeling uitvoert en in welke tijd dit gebeurt. In de tegenwoordige tijd eindigt de persoonsvorm op -t of -dt bij enkelvoud en op -en bij meervoud. In de verleden tijd eindigt de persoonsvorm op -te of -de bij enkelvoud en op -ten of -den bij meervoud.

Slide 8 - Tekstslide

Vat de belangrijkste punten van de les samen en zorg ervoor dat de leerlingen deze begrijpen.
Quiz
Laat de leerlingen een korte quiz doen om te zien of ze de juiste spelling van de persoonsvorm in verschillende tijden begrijpen.

Slide 9 - Tekstslide

Maak een interactief element waarbij leerlingen de antwoorden kunnen selecteren en geef feedback op de antwoorden.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 10 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 11 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 12 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.