- Een groep bestaat uit minstens twee groepsleden.
- De groepsleden in de groep hebben iets gemeenschappelijks.
- De groepsleden in de groep kennen elkaar.
- Ze hebben een (gezamenlijk) belang, doel of taak.
- In de groep is er interactie tussen de groepsleden, ze hebben een relatie met elkaar, ze zijn van elkaar afhankelijk.