voorbereiding voor het SE in TWII. Eén vraag voor elke Latijnse paragraaf tussen 29 en 95
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6
In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Marcus Tullius Cicero
voorbereiding voor het SE in TWII. Eén vraag voor elke Latijnse paragraaf tussen 29 en 95
Slide 1 - Tekstslide
paragraaf 37/38. etenim ... t/m ...cogebant? Welke type redenering herken je in deze retorische vraag?
Slide 2 - Open vraag
paragraaf 37/38 nonne ...t/m... perdita. Noteer uit deze regels een chiasme
Slide 3 - Open vraag
paragraaf 39 Welke 2 aantijgingen die Erucius heeft uitgesproken, worden door Cicero omgebogen tot voor Roscius ontlastende verklaringen? Leg uit in het Nederlands en verwijs daarbij naar de tekst
Slide 4 - Open vraag
paragraaf 40-41. pater igitur .... procrearat? Op welke toon spreekt Cicero deze woorden uit?
Slide 5 - Open vraag
pargraaf 42-43, r. 1: fuerit, fuisse. Wat is de functie van het asyndeton?
Slide 6 - Open vraag
paragraaf 44, r. 2 'ut commodis omnibus careret?'. Citeer uit het vervolg de woorden waarmee deze suggestie wordt weerlegd
Slide 7 - Open vraag
paragraaf 52 r. 3 inquit wie is hiervan het onderwerp?
Slide 8 - Open vraag
paragraaf 53 r, 1. nugatoria. citeer twee woorden uit het paragraaf 52 waarmee hetzelfde werd bedoeld
paragraaf 83, r. utrumvis. om welke keuze gaat het?
Slide 11 - Open vraag
paragraaf 84, r. 1-2, causam... reperio. welke twee dingen vallen je op in de woordvolgorde
Slide 12 - Open vraag
paragraaf 85 r. 1-4 hunc... videbatur . Citeer de tekstelementen waarin Cicero deze persoon (hunc) prijst
Slide 13 - Open vraag
paragraaf 86. r. 3-5. sed ... egestatem. Citeer uit het voorafgaande de tekstelementen waarnaar praedam en egestatem verwijzen
Slide 14 - Open vraag
paragraaf 87. In de vorige paragraaf (86) zette Cicero Magnus neer als avarus, audax, inimicissimus. Hier werkt hij deit beeld van Magnus verder uit. Citeer de desbetreffende tekstelementen
Slide 15 - Open vraag
paragraaf 88, r. 5-6 an is qui semper t.m peperisset. Welke twee tekstelementen contrasteren met elkaar? citeer deze
Slide 16 - Open vraag
paragraaf 92 (r. 5) ex tanta multitudine . Naar welke (zogenaamde) woorden van Magnus wijst dit spottend terug? Citeer het desbetreffende tekstelement
Slide 17 - Open vraag
paragraaf 93, r. 4-5 opinor t/m occiderent. ab iis: wie worden bedoeld?
Slide 18 - Open vraag
paragraaf 94 r. 10-11: tum t.m occisus est. Waarnaar verwijst tum?
Slide 19 - Open vraag
paragraaf 95 3-5 vereor t..m pepercerim . Cicero pretendeert Magnus te hebben willen sparen. Citeer het tekstelement waaruit het tegendeel blijkt.