Argumenteren 1 en 2 4h2

Argumenteren 1
 les 
4 havo hoofdstuk 6
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Argumenteren 1
 les 
4 havo hoofdstuk 6

Slide 1 - Tekstslide

Onderwerp 1
middeleeuwen

Kies één van de verwerkingsopdrachten en lever deze uiterlijk
vrijdag 9 juni in op papier.
Onderwerp 2
Lezen + argumenteren

In de komende lessen:
werken aan H.6 Argumenteren.

Toets in de toetsweek:
Lezen H1-5 + argumenteren

Slide 2 - Tekstslide

Argumenteren H6 blz. 192
Je leert
- Argumenten herkennen en beoordelen,
- overtuigend vertellen wat je vindt en waarom,
   mondeling en op papier.

Slide 3 - Tekstslide

Argumenteren H6 blz. 192
  1. Argumenten (feitelijk en waarderend), tegenargumenten en weerleggingen.
  2. Argumentatiestructuren (blokkenschema's)
  3. Argumentatieschema's (op basis waarvan wil je overtuigen)
  4. Drogredenen (ongeldige argumentatie)
  5. Aanvaardbaarheid van argumentatie

Slide 4 - Tekstslide

Argumenteren H6 blz. 192
  1. Argumenten (feitelijk en waarderend), tegenargumenten en weerleggingen.
  2. Argumentatiestructuren (blokkenschema's)
  3. Argumentatieschema's (op basis waarvan wil je overtuigen)
  4. Drogredenen (ongeldige argumentatie)
  5. Aanvaardbaarheid van argumentatie

Slide 5 - Tekstslide

Gaan we dit redden?
  • Voor lessen die uitvallen krijg je een taak om zelfstandig aan door te werken (Houd je werk bij, let op in de les!)
  • Waar we echt niet aan toe komen, haal ik uit de toets.
  • Maar houd je werk bij en let op in de les! :)


Slide 6 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.1 
  • Feitelijke en waarderende argumenten
  • Tegenargumenten en weerleggingen 


Slide 7 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.1 
Feitelijke en waarderende argumenten

  • Standpunt ondersteunen met een feitelijke uitspraak > je kunt de uitspraak controleren.
  • Standpunt ondersteunen met een waarderende uitspraak > je kunt hierover van mening verschillen. Is het mooi/lelijk, goed/slecht, wenselijk/onwenselijk. (Een waarderende uitspraak kan je ondersteunen met feiten.)

Slide 8 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.1 
Standpunt: De Ikea is de leukste winkel van Nederland, omdat...

  1. … je er leuke meubels kunt kopen.
  2. … het goedkoop is.
  3. … je er Zweedse gehaktballetjes kunt eten.
  4. … je bij de kassa een softijsje kunt kopen.
  5. … hun reclames grappig zijn. 
Zijn deze ^ argumenten feitelijk of waarderend?



Slide 9 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.1 
Standpunt: De Ikea is de leukste winkel van Nederland, omdat...

  1. … je er leuke meubels kunt kopen.
  2. … het goedkoop is.
  3. … je er Zweedse gehaktballetjes kunt eten.
  4. … je bij de kassa een softijsje kunt kopen.
  5. … hun reclames grappig zijn. 



  1. W
  2. W
  3. F
  4. F
  5. W

Slide 10 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.1 
Enkelvoudige en meervoudige argumentatie

  • Dus: om een standpunt te onderbouwen, heb je argumenten nodig… 
  • … en deze argumenten zijn feitelijk (controleerbaar) of waarderend (gebaseerd op smaak). 
  • Wat is beter: één argument? Of meer?
  •   Eén argument: enkelvoudige argumentatie
  •   Meer argumenten: meervoudige argumentatie
   



Slide 11 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.1 
Standpunt: De Ikea is de leukste winkel van Nederland, omdat...

  1. … je er leuke meubels kunt kopen.
  2. … het goedkoop is.
  3. … je er Zweedse gehaktballetjes kunt eten.
  4. … je bij de kassa een softijsje kunt kopen.
  5. … hun reclames grappig zijn. 



  1. W
  2. W
  3. F
  4. F
  5. W
Is dit enkelvoudige of meervoudige argumentatie?

Slide 12 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.1 
Argument, tegenargument en weerlegging

Leer deze definities uit je hoofd:
Standpunt = de mening of stelling die wordt ingenomen
Argument = ondersteunt je standpunt
Tegenargument = argument tegen jouw argumenten of standpunt
Weerlegging = tegentegenargument, argumenten tegen een tegenargument




Slide 13 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.1 
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





Slide 14 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.1 
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





4. Standpunt

Slide 15 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.1 
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





4. Standpunt
4. standpunt
2. argument

Slide 16 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.1 
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





4. Standpunt
4. standpunt
2. argument
1. tegenargument

Slide 17 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.1 
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





4. Standpunt
4. standpunt
2. argument
1. tegenargument
3. weerlegging

Slide 18 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.1 
Straks:
- opdrachten nakijken als je uit het boek hebt gewerkt.
- Opdracht 8 nog maken bij deze theorie.

Eerst nog...
- theorie blokkenschema's 



Slide 19 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.2
  1. Meervoudige of enkelvoudige argumentatie
  2. Onderschikkende of nevenschikkende argumentatie

  3. (nevenschikkend met) afhankelijke of onafhankelijke argumenten

Slide 20 - Tekstslide

Deze les, blz. 192, 193
Argumenteren 6.2

Slide 21 - Tekstslide

Zelf oefenen
  • Kijk de gemaakte opdrachten na (als je op papier hebt gewerkt)
  • Bespreek je vragen!
  • Maak opdracht 8 van paragraaf 1 (blz. 195) en opdracht 1 en 2 van paragraaf 2 (blz. 197)
    Online is dit planning: 4h2 argumenteren opdr 8 (6.1) en opdracht 1 en 2 (6.2)

Klaar? Verder met je opdracht over de middeleeuwen.

Slide 22 - Tekstslide