terugblik woordenschat, start argumenteren les 1

Welkom 4V
Nederlands - 
Deze les:
  • dagopening
  • toets woordenschat inzien
  • aandacht deadline keuzeopdracht leesboek
    en nieuw leesboek kiezen
  • start argumenteren
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom 4V
Nederlands - 
Deze les:
  • dagopening
  • toets woordenschat inzien
  • aandacht deadline keuzeopdracht leesboek
    en nieuw leesboek kiezen
  • start argumenteren

Slide 1 - Tekstslide

                                                                                dagopening

4 en 5 mei

Een ijsje kopen in Duitsland

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Toets woordenschat inzien
75% lineair, 6,0 = voldoende

gemiddeld een 7,9

2x een tien!

Slide 4 - Tekstslide

Literatuuropdracht 2

keuzeopdracht (in twee- of drietal)
deadline: aanstaande woensdag

Leg telkens goed uit aan de hand van het boek waarom jullie iets vinden of denken.



Literatuuropdracht 3

Individueel
Deel 1:
Een uiteenzettend gedeelte: over de schrijver, apa-richtlijnen oefenen.
Deel 2:
Een recensie. Met verschillende argumenten je boek recenseren. 
Kies na woensdag alvast een nieuw leesboek! (een b- of c-boek)

Slide 5 - Tekstslide

Cursus 2: argumenteren blz. 60

Slide 6 - Tekstslide

De komende lessen...
  • gaan we in het lesboek werken aan argumenteren,
  • behandelen we lesstof die wordt getoetst in de toetsweek, zoals:
  • 1. standpunten en argumenten vinden in leesteksten
  • 2. argumentatie analyseren en uitschrijven in een argumentatiestructuur

Slide 7 - Tekstslide

De komende lessen...
  • gaan we in het lesboek werken aan argumenteren.
  • behandelen we lesstof die wordt getoetst in de toetsweek, zoals:
  • 1. standpunten en argumenten vinden in leesteksten
  • 2. argumentatie analyseren en uitschrijven in een argumentatiestructuur


Slide 8 - Tekstslide

De komende lessen...
  • gaan we in het lesboek werken aan argumenteren,
  • behandelen we lesstof die wordt getoetst in de toetsweek, zoals:
  • 1. standpunten en argumenten vinden in leesteksten
  • 2. argumentatie analyseren en uitschrijven in een argumentatiestructuur
  • 3. kijken waar het argument op gebaseerd is: argumentatieschema's


Slide 9 - Tekstslide

Oefening 1, maak in je hoofd een keuze:
JE ZINGT ALLES WAT JE ZEGT
  – OF – 
JE BEWEEGT IN SLOW MOTION (JE PRAAT WEL NORMAAL)

Slide 10 - Tekstslide

Bij argumentatie horen:
  • een standpunt
  • argumenten en subargumenten
  • tegenargumenten
  • weerleggingen

Slide 11 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Kernwoorden:
  • Standpunten en argumenten
  • Feitelijke en waarderende argumenten
  • tegenargument en weerlegging

Slide 12 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Kernwoorden:
  • Standpunten en argumenten
  • Feitelijke en waarderende argumenten
  • tegenargument en weerlegging
Vraag: met wat voor soort tekst heb je te maken als er een standpunt in de inleiding staat en argumentatie in het middenstuk?

Slide 13 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Kernwoorden:
  • Standpunten en argumenten
  • Feitelijke en waarderende argumenten
  • tegenargument en weerlegging

Lezen: theorie op blz. 62, 63

Slide 14 - Tekstslide

Bij argumentatie horen:
  • een standpunt
  • argumenten en subargumenten
  • tegenargumenten
  • weerleggingen
SP: Ik zou veel liever alles moeten zingen dan in slow motion bewegen,
A: want ik zou geen voetbalwedstrijdjes meer kunnen spelen als ik niet normaal kan rennen,
SubA: zo zou ik altijd te laat bij de bal zijn, als ik in slow motion ren.
TA: Aan de andere kant ben ik niet goed in zingen,
WL: maar zelfs al zing ik vals, dan nog kan iedereen wel begrijpen wat ik bedoel.

Slide 15 - Tekstslide

Hoe onderscheid je snel het standpunt van het argument? (De volgorde staat niet vast)
dcDe 
standpunt >
want, immers, aangezien omdat, : (dubbele punt)
> argument

Slide 16 - Tekstslide

Hoe onderscheid je snel het standpunt van het argument?
dcDe 
standpunt >
want, immers, aangezien omdat, : (dubbele punt)
> argument
SP: Feyenoord heeft een aardige comeback in de tweede helft.
A: Net als het Feyenoord-publiek begint te morren omdat het aan de bal wat te traag gaat, besluit de spits van heel ver uit te halen en de bal loeihard in de bovenhoek te schoppen.

Slide 17 - Tekstslide

Hoe onderscheid je snel het standpunt van het argument? (De volgorde staat niet vast)
dcDe 
argument >
dus, daarom, ik denk dan ook
> standpunt

Slide 18 - Tekstslide

Hoe onderscheid je snel het standpunt van het argument? (De volgorde staat niet vast)



dcDe 
argument >
dus, daarom
> standpunt
Op streamingsdiensten, zoals Netflix en Prime, komen steeds meer films te staan waarin een liefdesrelatie centraal staat. Romcoms zijn weer helemaal terug. 

Slide 19 - Tekstslide

Hoe onderscheid je snel het standpunt van het argument?
dcDe 
> subargument
(want,) bijvoorbeeld, dat wil zeggen, denk aan, neem, ter illustratie, zo, zoals.
argument >

Slide 20 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Feitelijke en waarderende argumenten

  • Standpunt ondersteunen met een feitelijke uitspraak > je kunt de uitspraak controleren.
  • Standpunt ondersteunen met een waarderende uitspraak > je kunt hierover van mening verschillen. Is het mooi/lelijk, goed/slecht, wenselijk/onwenselijk. (Een waarderende uitspraak kan je ondersteunen met feiten.)

Slide 21 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Standpunt: De Ikea is de leukste winkel van Nederland, omdat...

  1. … je er leuke meubels kunt kopen.
  2. … het goedkoop is.
  3. … je er Zweedse gehaktballetjes kunt eten.
  4. … je bij de kassa een softijsje kunt kopen.
  5. … hun reclames grappig zijn. 
Zijn deze ^ argumenten feitelijk of waarderend?



Slide 22 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Standpunt: De Ikea is de leukste winkel van Nederland, omdat...

  1. … je er leuke meubels kunt kopen.
  2. … het goedkoop is.
  3. … je er Zweedse gehaktballetjes kunt eten.
  4. … je bij de kassa een softijsje kunt kopen.
  5. … hun reclames grappig zijn. 



  1. W
  2. W
  3. F
  4. F
  5. W

Slide 23 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Argument, tegenargument en weerlegging

Leer deze definities uit je hoofd:
Standpunt = de mening of stelling die wordt ingenomen
Argument = ondersteunt je standpunt, subargument ondersteunt het argument
Tegenargument = argument tegen jouw argumenten of standpunt
Weerlegging = tegentegenargument, argumenten tegen een tegenargument




Slide 24 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





Slide 25 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





4. Standpunt

Slide 26 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





4. Standpunt
4. standpunt
3. argument

Slide 27 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





4. Standpunt
4. standpunt
3. argument
1. tegenargument

Slide 28 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





4. Standpunt
4. standpunt
2. argument
1. tegenargument
3. weerlegging

Slide 29 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





4. Standpunt
4. standpunt
2. argument
1. tegenargument
3. weerlegging

Slide 30 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Zelfstandig werken / huiswerk voor volgende week
  1. Maak opdracht 1 en 2 blz. 63
  2. Kies een nieuw leesboek (individueel)

(Lever aanstaande woensdag je boekopdracht in via de inleveropdracht in  som)

Slide 31 - Tekstslide