Argumenteren 1 les 1

Welkom havo 4
Argumenteren
 les 1
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom havo 4
Argumenteren
 les 1

Slide 1 - Tekstslide

Oefening 1, maak in je hoofd een keuze:
JE ZINGT ALLES WAT JE ZEGT
  – OF – 
JE BEWEEGT IN SLOW MOTION (JE PRAAT WEL NORMAAL)

Slide 2 - Tekstslide

Bij argumentatie horen:
  • een standpunt
  • argumenten en subargumenten
  • tegenargumenten
  • weerleggingen

Slide 3 - Tekstslide

De komende lessen...
  • gaan we in het lesboek werken aan argumenteren,
  • behandelen we lesstof die wordt getoetst in de toetsweek, zoals:
  • standpunten en argumenten vinden in leesteksten
  • argumentatie analyseren en uitschrijven in een argumentatiestructuur

Slide 4 - Tekstslide

De komende lessen...
  • gaan we in het lesboek werken aan argumenteren.
  • behandelen we lesstof die wordt getoetst in de toetsweek, zoals:
  • standpunten en argumenten vinden in leesteksten
  • argumentatie analyseren en uitschrijven in een argumentatiestructuur


Slide 5 - Tekstslide

De komende lessen...
  • gaan we in het lesboek werken aan argumenteren,
  • behandelen we lesstof die wordt getoetst in de toetsweek, zoals:
  • standpunten en argumenten vinden in leesteksten
  • argumentatie analyseren en uitschrijven in een argumentatiestructuur
  • kijken waar het argument op gebaseerd is: argumentatieschema's


Slide 6 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Kernwoorden:
  • Standpunten en argumenten
  • Feitelijke en waarderende argumenten
  • tegenargument en weerlegging

Slide 7 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Kernwoorden:
  • Standpunten en argumenten
  • Feitelijke en waarderende argumenten
  • tegenargument en weerlegging
Vraag: met wat voor soort tekst heb je te maken als er een standpunt in de inleiding staat en argumentatie in het middenstuk?

Slide 8 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Kernwoorden:
  • Standpunten en argumenten
  • Feitelijke en waarderende argumenten
  • tegenargument en weerlegging

Lezen: theorie op blz. 60

Slide 9 - Tekstslide

Bij argumentatie horen:
  • een standpunt
  • argumenten en subargumenten
  • tegenargumenten
  • weerleggingen
SP: Ik zou veel liever alles moeten zingen dan in slow motion bewegen,
A: want ik zou geen voetbalwedstrijdjes meer kunnen spelen als ik niet normaal kan rennen,
SubA: zo zou ik altijd te laat bij de bal zijn, als ik in slow motion ren.
TA: Aan de andere kant ben ik niet goed in zingen,
WL: maar zelfs al zing ik vals, dan nog kan iedereen wel begrijpen wat ik bedoel.

Slide 10 - Tekstslide

Hoe onderscheid je snel het standpunt van het argument? (De volgorde staat niet vast)
dcDe 
standpunt >
want, immers, aangezien omdat, : (dubbele punt)
> argument

Slide 11 - Tekstslide

Hoe onderscheid je snel het standpunt van het argument?
dcDe 
standpunt >
want, immers, aangezien omdat, : (dubbele punt)
> argument
SP: Feyenoord heeft een aardige comeback in de tweede helft.
A: Net als het Feyenoord-publiek begint te morren omdat het aan de bal wat te traag gaat, besluit Paixão van heel ver uit te halen en de bal loeihard in de bovenhoek te schoppen.

Slide 12 - Tekstslide

Hoe onderscheid je snel het standpunt van het argument?
dcDe 
> subargument
(want,) bijvoorbeeld, dat wil zeggen, denk aan, neem, ter illustratie, zo, zoals.
argument >

Slide 13 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Feitelijke en waarderende argumenten

  • Standpunt ondersteunen met een feitelijke uitspraak > je kunt de uitspraak controleren.
  • Standpunt ondersteunen met een waarderende uitspraak > je kunt hierover van mening verschillen. Is het mooi/lelijk, goed/slecht, wenselijk/onwenselijk. (Een waarderende uitspraak kan je ondersteunen met feiten.)

Slide 14 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Standpunt: De Ikea is de leukste winkel van Nederland, omdat...

  1. … je er leuke meubels kunt kopen.
  2. … het goedkoop is.
  3. … je er Zweedse gehaktballetjes kunt eten.
  4. … je bij de kassa een softijsje kunt kopen.
  5. … hun reclames grappig zijn. 
Zijn deze ^ argumenten feitelijk of waarderend?



Slide 15 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Standpunt: De Ikea is de leukste winkel van Nederland, omdat...

  1. … je er leuke meubels kunt kopen.
  2. … het goedkoop is.
  3. … je er Zweedse gehaktballetjes kunt eten.
  4. … je bij de kassa een softijsje kunt kopen.
  5. … hun reclames grappig zijn. 



  1. W
  2. W
  3. F
  4. F
  5. W

Slide 16 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Argument, tegenargument en weerlegging

Leer deze definities uit je hoofd:
Standpunt = de mening of stelling die wordt ingenomen
Argument = ondersteunt je standpunt, subargument ondersteunt het argument
Tegenargument = argument tegen jouw argumenten of standpunt
Weerlegging = tegentegenargument, argumenten tegen een tegenargument




Slide 17 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





Slide 18 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





4. Standpunt

Slide 19 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





4. Standpunt
4. standpunt
3. argument

Slide 20 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





4. Standpunt
4. standpunt
3. argument
1. tegenargument

Slide 21 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





4. Standpunt
4. standpunt
2. argument
1. tegenargument
3. weerlegging

Slide 22 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Korte oefening
Hieronder zie je vier zinnen. Geef ze het goede label: standpunt, argument, tegenargument of weerlegging.
  1. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt duurder dan bij cafetaria Lucky’s.
  2. Het is de goedkoopste snackbar uit de regio.
  3. De frikandel speciaal is bij ‘t Trefpunt groter dan de frikandel speciaal bij andere snackbars.
  4. Cafetaria ‘t Trefpunt is de beste snackbar van Leerdam.





4. Standpunt
4. standpunt
2. argument
1. tegenargument
3. weerlegging

Slide 23 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Zelfstandig werken
  1. Maak opdracht 1 t/m 4
  2. We bespreken zo 1 en 2 (zorg dat je die antwoorden hebt opgeschreven)
  3. Donderdag bespreken we 3 en 4

Slide 24 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Nakijken opdracht 1 
  • a bijvoorbeeld: De school moet later beginnen.
  • b bijvoorbeeld: Ik vind de prijs van die festivalkaartjes veel te hoog.
  • c bijvoorbeeld: Wij krijgen volgens mij veel te veel huiswerk.


Slide 25 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Nakijken opdracht 2
  • 1 a namelijk
  • 2 a Het boek Strovuur van Gerwin van der Werf moet iedere 15+’er lezen.
  • 3 a Het zet je [namelijk] aan het denken, geeft je een gevoel van vrijheid en maakt je triest en vrolijk tegelijk.

Slide 26 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Nakijken opdracht 2
  • 1b immers
  • 2b stop met schoolcijfers
  • 3b Ze demotiveren een leerling.
  • Ze hebben alleen nut voor ouders (die aan de hand van cijfers de schoolcarrière van hun kind volgen).


Slide 27 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Nakijken opdracht 2
  • 1c daarom
  • 2c [Daarom] is het heel goed voor de efficiëntie van het Nederlandse onderwijs om minder uren school te verplichten.
  • 3c Het Centraal Bureau voor de Statistiek treft in een onderzoek onder 33 landen een opmerkelijke trend aan: in 'goede' onderwijslanden wordt veel minder lesgegeven dan hier.


Slide 28 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Nakijken opdracht 2
  • 1d lijkt mij, want
  • 2d Nederland heeft van alle Europese landen het kortst schoolvakantie in de zomer.
  • 3d Nederland heeft van alle Europese landen het kortst schoolvakantie in de zomer.



Slide 29 - Tekstslide

Argumenteren 1. Standpunt en argument
Afmaken voor donderdag:
Opdracht 3 en 4 blz. 61


Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 3
1 Eigen antwoord.
Voorbeeld argument: (want) het gaat ten koste van vrije tijd, waarin kinderen zich ook ontwikkelen.
Voorbeeld tegenargument: Bijles en huiswerkbegeleiding helpen kinderen bij hun ontwikkeling en zit hen dus niet in de weg.
2 De gegevens die de Kamer van Koophandel over het aantal huiswerkbegeleidings- en bijlesinstituten onlangs heeft vrijgegeven.
3 Bijlesmanie
4 Bijles en huiswerkbegeleiding is niet altijd goed. Laatste zin tekst: Bijles kan nuttig zijn, maar zoals met alles, met mate.
5 ... het risico van ongelijke kansen tussen kinderen (al. 2)
6 Na school bewegen ze zich namelijk niet meer naar het voetbalveld, maar naar het bijlesbedrijf.
7 Ja, de kernzin is een argument.
8 Het signaalwoord namelijk.
9 Nee, want aan alle activiteiten kleeft volgens de auteur wel een ervaring waarvan een kind leert. Zie alinea 5: een cruciaal deel van de ontwikkeling van kinderen speelt zich buiten de schoolbankjes af. Een intensief potje voetbal spelen met je vrienden, een interactieve game spelen, een spannend boek openen dat je daadwerkelijk zelf wilt lezen, een keer ruzie meemaken tussen vrienden in het park: al deze ervaringen zijn ontzettend leerzaam. Op deze manier doen kinderen belangrijke sociale, emotionele en lichamelijke kennis op die ze in een klaslokaal niet kunnen krijgen.
10 Kern van een goed antwoord: Kinderen moeten niet alleen maar leren en presteren, ze hebben ook vrije tijd nodig.
11 Ja. De essentie van de tekst is gelijk aan de mening van de schrijver.
Opdracht 4
1
[Tekst 2]
Discriminatie in de super: scholier mag alleen naar binnen met rood mandje
[1] Veel supermarkten kennen als huisregel het ‘scholierenmandje’. Een portier laat jongeren één voor één toe en verplicht ze een speciaal, rood mandje mee naar binnen te nemen.
[2] Volgens de supermarkten is de mandjesregel voor scholieren een noodzaak, 1 omdat (aangezien) scholieren nu eenmaal stelen. 2 Daarom wil de supermarkt hen in de gaten houden.
[3] Dit argument staat 3 echter haaks op de werkelijkheid. Uit CBS-cijfers blijkt 4 immers (namelijk) dat 19-jarigen de meeste winkeldiefstallen plegen en deze leeftijdsgroep zit veelal niet meer op school, maar studeert of werkt. Een mandjesplicht voor scholieren heeft 5 dus geen toegevoegde waarde.
[4] 6 Bovendien kost deze discriminerende regel de supermarkt veel geld, 7 aangezien (omdat) lang niet iedereen zin heeft om een kwartier buiten de winkel te wachten. Er zijn 8 namelijk (immers) altijd te weinig scholierenmandjes, waardoor er in de pauze een lange rij ontstaat. Dit is heel ongemakkelijk voor de scholieren, 9 maar het is nog erger voor de supermarkt, 10 want volgens het Nibud geeft een scholier per maand zo’n 48 euro uit aan snoep, eten en drankjes. Als scholieren geen zin hebben om een kwartier in de rij te staan voor hun zoetigheden, zullen ze afhaken. De supermarkten zijn daar dan zelf de dupe van.
[5] Wij 11 vinden 12 dan ook dat de discriminerende mandjesregel zo snel mogelijk moet verdwijnen. Dat is een win-winsituatie: zowel de jongeren als de supermarkten hebben voordeel van het afschaffen van de scholierenmandjes!
Naar: Marijn Sih en Max Reinders, leerlingen van klas 5 van het Cygnus Gymnasium in Amsterdam, de Volkskrant
2 dan ook
3 De delen tussen de haakjes (…) mogen in het antwoord ontbreken.
a het standpunt van de auteurs: de discriminerende mandjesregel moet zo snel mogelijk verdwijnen.
b hun argument: deze discriminerende regel kost de supermarkt veel geld.
c hun ondersteunende argument: de scholieren (die maandelijks 48 euro aan snoep, eten en drankjes besteden) zullen afhaken (omdat ze niet buiten de winkel in de rij willen staan).
d het tegenargument van de supermarkten: de mandjesregel voor scholieren is een noodzaak / scholieren stelen (nu eenmaal).
e de weerlegging daarvan door de auteurs: uit CBS-cijfers blijkt dat 19-jarigen de meeste winkeldiefstallen plegen en deze leeftijdsgroep zit veelal niet meer op school (maar studeert of werkt).
4 Het tegenargument is geen feit, maar een aanname: iets wat verondersteld wordt. Het overtuigt daarom niet.
De weerlegging is afdoende, want die betreft een feit; het is controleerbaar.
Of:
De weerlegging is niet afdoende, want uit het gegeven dat 19-jarige het meest stelen, kun je niet automatisch concluderen dat middelbare scholieren niet stelen (hooguit dat die minder stelen).




Slide 31 - Tekstslide