Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Thema 1, H1 Belangrijke woorden
1 / 23
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 3
In deze les zitten
23 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Welk woord past bij de volgende omschrijving:
Iemand niet meer laten meespelen, omdat hij of zij zich niet aan de regels heeft gehouden.
A
Het klassement
B
Diskwalificeren
C
Aanmoedigen
D
Concentreren
Slide 3 - Quizvraag
Welk woord past bij de volgende omschrijving:
De aanhangers van een bepaalde sportclub.
A
De competitie
B
De toeschouwers
C
De tactiek
D
De supporters
Slide 4 - Quizvraag
Welk woord past bij de volgende omschrijving:
Je inspannen waardoor je iets voor elkaar krijgt.
A
Aanmoedigen
B
Aanvallen
C
Presteren
D
Diskwalificeren
Slide 5 - Quizvraag
Welk woord past bij de volgende omschrijving:
Lichamelijk, wat met je lijf te maken heeft.
A
Mentaal
B
Presteren
C
Fysiek
D
Aanvallen
Slide 6 - Quizvraag
Welk woord past bij de volgende omschrijving:
Het publiek.
A
Finale
B
Tribune
C
Toeschouwers
D
Supporters
Slide 7 - Quizvraag
Welk woord past bij de volgende omschrijving:
Het gevoel dat je hebt als iets niet loopt zoals je had verwacht of gehoopt.
A
Teleurstelling
B
Competitie
C
Presteren
D
Concentreren
Slide 8 - Quizvraag
Welk woord past bij de volgende omschrijving:
In de richting van de tegenstander bewegen met het doel deze tegenstander te verslaan.
A
Aanmoedigen
B
Aanvallen
C
Presteren
D
Concentreren
Slide 9 - Quizvraag
Welk woord past bij de volgende omschrijving:
Een serie wedstrijden waarin wordt gestreden om het kampioenschap.
A
Klassement
B
Tribune
C
Finale
D
Competitie
Slide 10 - Quizvraag
Welk woord past bij de volgende omschrijving:
Of je fit bent of niet.
A
Conditie
B
Uithoudingsvermogen
C
Presteren
D
Tactiek
Slide 11 - Quizvraag
Welk woord past bij de volgende omschrijving:
Iets lange tijd lichamelijk en/of geestelijk kunnen volhouden.
A
Fysiek
B
Uithoudingsvermogen
C
Mentaal
D
Presteren
Slide 12 - Quizvraag
Welke betekenis hoort bij:
Concentreren
A
Je inspannen waardoor je iets voor elkaar krijgt.
B
Of je fit bent of niet.
C
De aandacht op één zaak richten en je niet laten afleiden.
D
Iets lange tijd lichamelijk en/of geestelijk kunnen volhouden.
Slide 13 - Quizvraag
Welke betekenis hoort bij:
Mentaal
A
Of je fit bent of niet.
B
Lichamelijk, wat met je lijf te maken heeft.
C
Een zere plek of verwonding.
D
Geestelijk, wat met denken en voelen te maken heeft.
Slide 14 - Quizvraag
Welke betekenis hoort bij:
Aanmoedigen
A
Iemand moed inspreken en steunen.
B
In de richting van de tegenstander bewegen met het doel om hem te verslaan.
C
De aanhangers van een bepaalde sportclub.
D
Geestelijk, wat met denken en voelen te maken heeft.
Slide 15 - Quizvraag
Welke betekenis hoort bij:
Clubtenue
A
Sportkleding dat bij een bepaalde sportclub hoort.
B
Aanhangers van een bepaalde sportclub.
C
De manier waarop je een doel wilt bereiken.
D
Iemand moed inspreken en steunen.
Slide 16 - Quizvraag
Welke betekenis hoort bij:
Blessure
A
Of je fit bent of niet.
B
Lichamelijk, wat met je lijf te maken heeft.
C
Een zere plek of verwonding.
D
Geestelijk, wat met denken en voelen te maken heeft.
Slide 17 - Quizvraag
Welke betekenis hoort bij:
Klassement
A
Een serie wedstrijden waarin wordt gestreden om het kampioenschap.
B
De aandacht op één zaak richten en je niet laten afleiden.
C
Een lijst met spelers of teams waarin de beste bovenaan staan.
D
De laatste beslissende wedstrijd.
Slide 18 - Quizvraag
Welke betekenis hoort bij:
Finale
A
Een serie wedstrijden waarin wordt gestreden om het kampioenschap.
B
Iets doen wat tegen de regels is.
C
Je inspannen waardoor je iets voor elkaar krijgt.
D
De laatste beslissende wedstrijd.
Slide 19 - Quizvraag
Welke betekenis hoort bij:
Tribune
A
Het publiek
B
De laatste en beslissende wedstrijd
C
Rijen van oplopende zitplaatsen voor het publiek.
D
Aanhangers van een bepaalde sportclub
Slide 20 - Quizvraag
Welke betekenis hoort bij:
Tactiek
A
De manier waarop je een doel wilt bereiken.
B
Iets doen wat tegen de regels is.
C
Iemand niet meer laten meespelen, omdat hij zich niet aan de regels houdt.
D
Of je fit bent of niet.
Slide 21 - Quizvraag
Welke betekenis hoort bij:
Overtreding
A
Iemand niet meer laten meespelen, omdat hij of zij zich niet aan de regels houdt.
B
Iets doen wat tegen de regels is.
C
Het gevoel dat je hebt als iets niet loopt zoals je had verwacht of gehoopt.
D
Iemand moed inspreken en steunen.
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Via Vervolg Thema 1 Sport Belangrijke woorden
September 2024
- Les met
19 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 3
Via Vervolg thema 1 sport Belangrijke woorden
September 2022
- Les met
28 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 3
Via vervolg, thema 1 les 1 belangrijke woorden
Augustus 2023
- Les met
31 slides
Engels
Speciaal Onderwijs
Leerroute 2
Via Vervolg thema 1 sport Belangrijke woorden
Augustus 2023
- Les met
35 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 3
Via vervolg, thema 1 les 1 belangrijke woorden
September 2023
- Les met
33 slides
Engels
Speciaal Onderwijs
Leerroute 2
Via Vervolg 1F Deel A Thema 1 H1 Belangrijke woorden
Augustus 2022
- Les met
25 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
sport
Oktober 2024
- Les met
18 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 3
Via Vervolg 1F Deel A Thema 1 H1 Belangrijke woorden les 1 bb
December 2023
- Les met
26 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1