Les 8 E voorzetsel en bijwoord les 1 en 2

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* bespreken huiswerk
* theorie par. E voorzetsel en bijwoord
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* de functie en kenmerken van de woordsoorten voorzetsel en bijwoord.
* de woordsoorten voorzetsel en bijwoord in een zin herkennen.

timer
10:00
Leg je schrift open op tafel bij het huiswerk van vandaag.
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 62 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* bespreken huiswerk
* theorie par. E voorzetsel en bijwoord
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* de functie en kenmerken van de woordsoorten voorzetsel en bijwoord.
* de woordsoorten voorzetsel en bijwoord in een zin herkennen.

timer
10:00
Leg je schrift open op tafel bij het huiswerk van vandaag.

Slide 1 - Tekstslide

Voorzetsels
Schrijf op (in stilte): wat zijn voorzetsels?

Nadat de tijd verstreken is, deel je jouw antwoord met degene naast je. Daarna bespreken we deze klassikaal.
timer
0:30

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk
Theorie par. E 
maken opdr. 1 t/m 4

Slide 3 - Tekstslide

1 a Vakantie: sinds, gedurende, om, tot, na
Kooitje: onder, langs, om, tot, achter, na
b om, tot, na
Uitleg: zie antwoord c
c De voorzetsels die goed combineren met het tweede rijtje (kooitje) duiden een relatie van plaats aan. De voorzetsels die goed combineren met het eerste rijtje (vakantie) duiden een relatie van tijd aan. De drie voorzetsels bij b kunnen beide relaties aanduiden.
(Toelichting: ‘om de vakantie’ is wat gek, maar ‘om drie uur’ maakt 
duidelijk dat 'om' ook een relatie van tijd kan aangeven.)

2












Slide 4 - Tekstslide

3 a -
b regenachtig, koud
c prachtig
d jonge, hoogste
e apetrots
f -

4 a Buiten: informatie over waar het regent
hard: informatie over hoe het regent
b -
c Morgen: informatie over wanneer het weer prachtig wordt
d onlangs: informatie over wanneer de coureur zijn wedstrijd won
e dolgelukkig: informatie over hoe de vader zich voelde
f Nooit en eerder: informatie over wanneer wetenschappers iets eerder tegenkwamen

Slide 5 - Tekstslide

Voorzetsel

Slide 6 - Tekstslide

Keuzemoment
Wat:
1. Volg de uitleg van de theorie en maak aantekeningen.
2. Schrijf een eigen samenvatting in je schrift van de theorie  van vz en bw (HB blz. 180) -> maak opdracht 5, 6 en 8)
Hoe:
Vanuit je lesboek en in je schrift
In stilte! Geen overleg met je buurman of buurvrouw.
Hulp:
Theorie uit je boek of je aantekeningen
Na de klassikale uitleg kan je om hulp vragen bij een buur of bij mij (hand omhoog).
Tijd:
15 minuten
Klaar:
Maak opdracht 10
timer
15:00

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsel (vz)
Een voorzetsel geeft tijd, plaats of reden/oorzaak aan.
  • Tijd: tijdens de vakantie, na school
  • Plaats: op de tafel, naast de stoel, bij de school
  • Reden/oorzaak: vanwege ziekte, door jou

  • Let op; delen van een werkwoord (bijv. aankijken) zijn geen voorzetsel, maar bijwoorden.

Slide 8 - Tekstslide

Voorzetsel

- meestal voor een zelfstandig naamwoord
De kat ligt op de bank.
Die regel geldt sinds dit jaar.

- soms achter een woordgroep
De passagiers stappen uit het vliegtuig. -> achterzetsel

Slide 9 - Tekstslide

Voorzetseluitdrukking

We gaan met de trein in plaats van de auto.

Maak deze opdracht aan de hand van het voorbeeld.


Slide 10 - Tekstslide

Bijwoord

Slide 11 - Tekstslide

Bijwoord

Zegt iets extra's over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord. 


Bijvoorbeeld zegt iets over een:

- werkwoord

- ander bijwoord

- bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Tekstslide

Bijwoord
Een bijwoord kan van alles aangeven:
  • Tijd: momenteel, nu, dagelijks, vandaag, morgen
  • Plaats: hier, overal
  • Tegenstelling: echter, toch
  • Reden/oorzaak: hierdoor, daardoor
  • (On)zekerheid: misschien, waarschijnlijk, sowieso, zeker
  • Ontkenning: niet, nooit

Slide 13 - Tekstslide

Bijwoord
Let op:
Het bijvoeglijk naamwoord en het bijwoord lijken op elkaar, maar zijn niet hetzelfde!

  • Bijvoeglijk naamwoord --> Zelfstandig naamwoord
  • Bijwoord --> Andere woordsoort

Slide 14 - Tekstslide

Hij loopt heel hard.

Het bijwoord hard -> zegt iets over het ww.

Het bijwoord heel -> zegt iets over het andere bijwoord hard.


(Hoe hard loopt hij?)

Slide 15 - Tekstslide

Voornaamwoordelijk bijwoord

er, hier, daar, waar + voorzetsel

Hoe kom je hieraan?
Hardlopen, daar heb ik niets mee.



Slide 16 - Tekstslide

Kortom

► Voorzetsels zeggen iets over plaats of tijd.
► Bijwoorden zeggen iets over een zin, een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord.

Slide 17 - Tekstslide

ZELFSTANDIG WERKEN
Wat:
Maak opdracht 5, 6 en 8 van par. E
Hoe:
In je lesboek / schrift
Je mag fluisterend overleggen.
Hulp:
Theorie uit je boek of je aantekeningen
Docent (hand omhoog)
Tijd:
10 minuten
Klaar:
Maak opdracht 9
timer
15:00

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk
Maandag 10-03:
SO grammatica woordsoorten (par. B t/m E)

Maandag 24-03:
Inleveren boekdoos

Slide 19 - Tekstslide