In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Etui, werkboek op tafel
Pak je leesboek en ga rustig zitten
timer
10:00
Slide 1 - Tekstslide
1.7 Grammatica
Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
een zin in zinsdelen verdelen
de persoonsvorm benoemen
het onderwerp benoemen
Slide 2 - Tekstslide
Vandaag
Huiswerk bespreken opdracht 2 en 4 (69-70)
Uitleg en oefenen persoonsvorm
Slide 3 - Tekstslide
1.7 Grammatica
Leerdoelen vandaag
Herhalen grammatica
Een zin in zinsdelen verdelen
De persoonsvorm benoemen
Slide 4 - Tekstslide
1.7 Grammatica leertekst zin en zinsdelen(blz. 70) Herhaling
Zinnen kun je verdelen in zinsdelen. Een zinsdeel bestaat uit één woord, of een paar woorden die bij elkaar horen.
Een voorbeeld van een zinsdeel is de persoonsvorm of het onderwerp.
Elk zinsdeel zet je tussen zinsdeelstrepen (|). Bijvoorbeeld de zin: Wim tekent een tekening. Wim| tekent | een tekening. O pv lv
Deze zin bestaat uit drie zinsdelen.
Slide 5 - Tekstslide
1.7 Grammatica leertekst persoonsvorm (blz. 70)
Elke zin heeft een persoonsvorm. De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord. De pv geeft belangrijke informatie over wat er in een zin gebeurt (bijvoorbeeld rennen, springen, lopen, fietsen, willen).
Ook kun je aan de persoonsvorm zien of de zin over nu (tt) of vroeger (vt) gaat.