1.7 1KGT Grammatica les 1

  • Etui, werkboek en tekst Leesrijk op tafel
  • Ga rustig zitten
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

  • Etui, werkboek en tekst Leesrijk op tafel
  • Ga rustig zitten

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Leesrijk lezen en vragen bespreken
  • Start grammatica

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
  • Samen lezen van de tekst en maken van  de opdrachten van fictie Muziek a t/m e
  • Start grammatica
timer
20:00

Slide 3 - Tekstslide

1.7 Grammatica
Leerdoelen
In deze paragraaf leer je:
  • een zin in zinsdelen verdelen
  • de persoonsvorm benoemen
  • het onderwerp benoemen

Slide 4 - Tekstslide

1.7 Grammatica
Leerdoelen vandaag
  • Herhalen grammatica 
  • Een zin in zinsdelen verdelen
  • De persoonsvorm benoemen

Slide 5 - Tekstslide

1.7 Grammatica - wat weet je nog
  • Lees de zin:
    Om oud auto repareren morgen spreken hij met het eigenaar van dat garage. 

  • Wat is hier allemaal niet goed aan?

Slide 6 - Tekstslide

1.7 Grammatica - wat weet je nog
Lees de zin nu nog eens.

Om de oude auto te repareren spreekt hij morgen met de eigenaar van die garage. 

Slide 7 - Tekstslide

1.7 Grammatica - wat weet je nog
Waarom heb je grammatica nodig bij het leren van een andere taal?

Slide 8 - Tekstslide

1.7 Grammatica leertekst zin en zinsdelen(blz. 70)
  • Zinnen kun je verdelen in zinsdelen. Een zinsdeel bestaat uit één woord, of een paar woorden die bij elkaar horen. 
  • Een voorbeeld van een zinsdeel is de persoonsvorm of het onderwerp.
  • Elk zinsdeel zet je tussen zinsdeelstrepen (|).
     Bijvoorbeeld de zin: Wim tekent een tekening.
                                           Wim| tekent | een tekening.
                                            O            pv           lv
 Deze zin bestaat uit drie zinsdelen. 

Slide 9 - Tekstslide

1.7 Grammatica - zin en zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin:

De jongen loopt naar huis.

Slide 10 - Tekstslide

1.7 Grammatica - zin en zinsdelen
Antwoord

De jongen | loopt | naar huis

Slide 11 - Tekstslide

1.7 Grammatica - zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin:

Alle mensen klappen voor de zanger

Slide 12 - Tekstslide

1.7 Grammatica - zin en zinsdelen
Antwoord

Alle mensen | klappen | voor de zanger.

Slide 13 - Tekstslide

1.7 Grammatica - zin en zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin:

Vinden jullie het concert ook goed?

Slide 14 - Tekstslide

1.7 Grammatica - zin en zinsdelen
Antwoord

Vinden | jullie | het concert | ook goed?

Slide 15 - Tekstslide

1.7 Grammatica - zelfstandig werken
  • Maak opdracht 2 en 4 op blz. 69-70
  • Lees de leertekst persoonsvorm en maak opdracht 5
timer
10:00

Slide 16 - Tekstslide

1.7 Grammatica leertekst persoonsvorm (blz. 70)
Elke zin heeft een persoonsvorm. De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord. De pv geeft belangrijke informatie over wat er in een zin gebeurt (bijvoorbeeld rennen, springen, lopen, fietsen, willen). 

Ook kun je aan de persoonsvorm zien of de zin over nu (tt) of vroeger (vt) gaat.


Slide 17 - Tekstslide

1.7 Grammatica leertekst persoonsvorm (blz. 70)
Je herkent de persoonsvorm zo:
  • het is bijna altijd één woord;
  • het is een vorm van het werkwoord;
  • hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen)
  • hij staat in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) (dans – danste).



Slide 18 - Tekstslide

1.7 Grammatica leertekst persoonsvorm (blz. 70)
Je herkent de persoonsvorm zo:
  • het is bijna altijd één woord;
  • het is een vorm van het werkwoord;
  • hij staat in het enkelvoud of in het meervoud (dans – dansen)
  • hij staat in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) (dans – danste).



Slide 19 - Tekstslide

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord
De persoonsvorm (pv) is één woord


Slide 20 - Tekstslide

Hoe
Wat is de PV in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
de jongen
B
loopt
C
naar
D
school

Slide 21 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

De fiets valt in de sloot.
A
de fiets
B
valt
C
in
D
de sloot.

Slide 22 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Op mijn kamer lees ik dit boek .
A
Op
B
mijn kamer
C
lees
D
ik

Slide 23 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Tijdens de gym kneusde ik gisteren mijn hand.
A
Tijdens
B
gym
C
kneusde
D
ik

Slide 24 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Hij heeft mijn broers geholpen.
A
heeft
B
mijn
C
broer
D
geholpen

Slide 25 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV in de zin:

Waarom leer jij niet voor de toets?
A
waarom
B
leer
C
jij
D
toets

Slide 26 - Quizvraag

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) is een enkelvoud of meervoud


Slide 27 - Tekstslide

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 28 - Quizvraag

Hoe
Wat is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

Hij heeft mijn broers geholpen.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 29 - Quizvraag

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:
 
De fiets valt in de sloot.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 30 - Quizvraag

Hoe
Is de PV enkelvoud of meervoud in de zin:

Bij voetbal verdedigen wij de voorsprong.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 31 - Quizvraag

1.7 Grammatica
Even oefenen met de persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm (pv) staat in de tegenwoordige tijd (tt) of de verleden tijd (vt).


Slide 32 - Tekstslide

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

De jongen loopt naar school.
A
tt
B
vt

Slide 33 - Quizvraag

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:
 
De fiets viel in de sloot.
A
tt
B
vt

Slide 34 - Quizvraag

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Bij voetbal verdedigden wij de voorsprong.
A
tt
B
vt

Slide 35 - Quizvraag

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Hij had mijn vader gevraagd om te helpen.
A
tt
B
vt

Slide 36 - Quizvraag

Hoe
Is de PV, tt of vt in de zin:

Ik wil stoppen met de oefeningen.
A
tt
B
vt

Slide 37 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Maak oefening 2 en 4 op blz. 69-70

Slide 38 - Tekstslide