Wiederholung Kapitel 5 / Veranstaltungen

Übersetze: zin hebben in
A
Sinn haben in
B
Lust haben in
C
Sinn haben auf
D
Lust haben auf
1 / 32
volgende
Slide 1: Quizvraag
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Übersetze: zin hebben in
A
Sinn haben in
B
Lust haben in
C
Sinn haben auf
D
Lust haben auf

Slide 1 - Quizvraag

Übersetze: plezier hebben in, leuk zijn
A
Spass machen
B
Spass finden
C
etwas toll haben
D
Spass haben

Slide 2 - Quizvraag

übersetze: naar het museum gaan
A
im Museum gehen
B
ins Museum gehen
C
zum Museum gehen
D
nach dem Museum gehen

Slide 3 - Quizvraag

Übersetze: 's avonds
A
im Abend
B
's abends
C
sabends
D
am Abend

Slide 4 - Quizvraag

Vertaal: het concert
A
die Konzert
B
das Konzert
C
die Conzert
D
das Conzert

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal: de bioscoop
A
der Kino
B
das Cinema
C
das Kino
D
die Bioskop

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal: de wedstrijd
A
der Spaziergang
B
der Wettkampf
C
der Umzug
D
die Radtour

Slide 7 - Quizvraag

Welk deel van de zin staat in de Dativ:
Er hat mir das Buch gegeben.

Slide 8 - Open vraag

Welk deel van de zin is Dativ:
Wem hast du das Geld gegeben?

Slide 9 - Open vraag

Vul in:
Ich erzähle .... Mann eine Geschichte.
A
dem
B
der
C
den
D
das

Slide 10 - Quizvraag

Ergänze den satz:
Mit ... gehst du meistens ins Konzert?
A
wer
B
wir
C
wem
D
wen

Slide 11 - Quizvraag

Ergänze den Satz:
Er fliegt mit ... Oma nach Italien.
A
seinen
B
seine
C
seiner
D
seinem

Slide 12 - Quizvraag

Kommen Sie mit .... Mann?
(Komt U met uw man?)
A
Ihren
B
Ihrer
C
Ihre
D
Ihrem

Slide 13 - Quizvraag

Ich finde ... Idee fantastisch!
(Ik vind jouw idee fantastisch!)
A
deine
B
deiner
C
deinem

Slide 14 - Quizvraag

Ich habe Karten für ... Konzert!
A
dem
B
das
C
den
D
die

Slide 15 - Quizvraag

Wir sehen uns dann bei .... Eingang.
A
die
B
den
C
dem

Slide 16 - Quizvraag

Wollen wir nach .... Training noch etwas trinken?
A
unserer
B
unseren
C
unserem

Slide 17 - Quizvraag

Ohne ... Eintrittskarten kommt ihr nicht in den Freizeitpark.
A
die
B
den

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal: der Bleistift

Slide 19 - Open vraag

Vertaal: Ostern

Slide 20 - Open vraag

Vertaal: der Feiertag

Slide 21 - Open vraag

Vertaal:
Es ist viel los

Slide 22 - Open vraag

Vertaal:
Außer

Slide 23 - Open vraag

Vertaal: de Klimhal
A
das Sommercamp
B
die Klammerhalle
C
die Kummerhalle
D
die Kletterhalle

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal: de wandeling
A
der Spaziergang
B
die Wandlung

Slide 25 - Quizvraag

Vertaal: winkelen
A
Kaufen
B
Einkaufen
C
Shoppen
D
Winkeln

Slide 26 - Quizvraag

Vertaal: thuis
A
Thaus
B
zu Hause
C
Häusig
D
Am Häuschen

Slide 27 - Quizvraag

Vertaal : thuis

Slide 28 - Open vraag

Vertaal: winkelen

Slide 29 - Open vraag

Vertaal: de wandeling

Slide 30 - Open vraag

Vertaal: de klimhal

Slide 31 - Open vraag

Viel Erfolg beim Lernen!
Benutzte die digitale Lernumgebung!

Slide 32 - Tekstslide