Making Questions and interrogative pronouns

1 / 26
volgende
Slide 1: Link
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Link

Making Questions 
Making Questions

Slide 2 - Tekstslide

Making questions
Er zijn vier manieren om vragen te maken:
1. vragen maken in zinnen met de simple present
2. vragen maken in zinnen met de simple past
3. vragen maken in zinnen met het werkwoord 'to be'
4. vragen maken in zinnen met meer dan één werkwoord

Slide 3 - Tekstslide

Making questions
1. vragen maken in zinnen met de simple present
gebruik do/does + het hele werkwoord om een vraag te maken in de simple present

I enjoy watching movies.           -->         Do you enjoy watching movies? 
She often listens to that CD.      -->         Does she often listen to that CD? 

Let goed op het verschil: 'does' gebruik je alleen als het onderwerp van de zin derde persoon enkelvoud is (een he, she of it

Slide 4 - Tekstslide

Making questions
2. vragen maken in zinnen met de simple past
gebruik did + het hele werkwoord om een vraag te maken in de simple past

Yesterday I read an interesting book.      ---> Did you read an interesting book? 
She walked home after the party.            ---> Did she walk home after the party? 

Let op! Je moet bij regelmatige werkwoorden dus de -ed er weer afhalen als je een vraag maakt, bij onregelmatige werkwoorden gebruik je na did het eerste rijtje. 

Slide 5 - Tekstslide

Making questions
3. vragen maken in zinnen met het werkwoord 'to be'
Zet de vorm van 'to be' vooraan in de zin om een vraag te maken

He is late for school.                       --->      Is he late for school? 
They are standing over there.       --->      Are they standing over there? 

Slide 6 - Tekstslide

Making questions
4. vragen maken in zinnen met meer dan één werkwoord
Zet het eerste werkwoord van de zin vooraan om een vraag te maken. 

They have been going crazy about this.                 --->      Have they been going crazy...? 
She was travelling around Europe at that time.    --->    Was she travelling around E...? 


Let op! De rest van de zin verandert dus niet! 

Slide 7 - Tekstslide

Making questions
Practise! 

On the following slide you can find a link to a website which contains extra practise. 

After doing the entire exercise, check your work.

Slide 8 - Tekstslide

Interrogative pronouns
Interrogative pronouns zijn 'vragende voornaamwoorden' die alleen in vraagzinnen gebruikt worden

Who     /    Whose     /    Whom     /   What   /    Which  /   Why

Slide 9 - Tekstslide

Who-Whose-Whom

Personen= who
Van wie, bezit= whose
Na voorzetsel (to, from, with, etc). = whom






Who is that man?
Whose laptop is this?
With whom did you go to school?
That is the person to whom I sold my car.

Slide 10 - Tekstslide

WHAT/ WHICH
What: keuze uit enorm veel of onbeperkt
Which: de keuze is beperkt
What countries would you like to visit?
Which countries have you visited?

Slide 11 - Tekstslide

WHERE/WHEN
Where: verwijst alleen naar een plaats
When: verwijst naar tijd. When --> then

Slide 12 - Tekstslide

LET OP:
Het Nederlands werkt anders dan het Engels! 
Where gebruik je alleen bij een specifieke plek.
Het Nederlands is vrijer: "Waar kijk je naar?"
In English: what are you looking at? (want veel keuze), niet Where are you looking at?

Slide 13 - Tekstslide

Choose the correct interrogative pronoun.

____ is that strange girl?
A
When
B
Who
C
Which
D
Why

Slide 14 - Quizvraag

Choose the correct interrogative pronoun.

____ is the nearest supermarket?
A
Why
B
When
C
Where
D
Who

Slide 15 - Quizvraag

Choose the correct interrogative pronoun:
________ car do you want?
A
Who
B
Which
C
What
D
Why

Slide 16 - Quizvraag

Choose the correct interrogative pronoun:
_______ are you doing today?
A
Why
B
Which
C
When
D
How

Slide 17 - Quizvraag

Choose the correct interrogative pronoun:
_________ shoes are these?
A
Why
B
Whose
C
How
D
Where

Slide 18 - Quizvraag

Choose the correct interrogative pronoun:
To __________ are you writing this letter?
A
who
B
whose
C
where
D
whom

Slide 19 - Quizvraag

Fill in the blanks with an interrogative pronoun

_____________ of these movies have you seen?

A
whom
B
what
C
which
D
whose

Slide 20 - Quizvraag

Complete the following sentences using the correct interrogative pronouns.

­­­­­­­­­­­­­____________ is knocking at the door?
A
who
B
whose

Slide 21 - Quizvraag

Fill in the blanks with an interrogative pronoun

­­­­­­­­­­­­­____________ would you prefer, candy or chocolate?
A
who
B
whom
C
which
D
What

Slide 22 - Quizvraag

Do:
- SB do ex. 8: vocabulary
- SB do ex. 9 & 10: grammar

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Link

Slide 26 - Link