Grammatica woordsoorten mavo

Grammatica woordsoorten
Mavo
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica woordsoorten
Mavo

Slide 1 - Tekstslide

werkwoordsvormen
Er zijn 3 soorten werkwoorden:
  • persoonsvorm
  • voltooid deelwoord
  • infinitief

Slide 2 - Tekstslide

Stappenplan
  1. Schrijf alle werkwoorden op.
  2. Zoek hieruit de persoonsvorm.
  3. Kijk naar de andere werkwoorden, is het een voltooid deelwoord of een infinitief? 

Slide 3 - Tekstslide

Ik zit in de klas.
Zit is een:
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 4 - Quizvraag

Ik heb in de les gezeten.
gezeten is een:
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 5 - Quizvraag

Vorige week wilde ik graag weer in de les zitten.
zitten is een:
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 6 - Quizvraag

Lidwoord
Er zijn 3 lidwoorden:

de, het, een

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Zelfstandige naamwoorden zijn dieren, dingen, mensen, planten en namen.
Je kunt er vaak meervoud en/of een verkleinwoord van maken.

Slide 8 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord geeft meer informatie over een zelfstandig naamwoord.

de rode auto

Slide 9 - Tekstslide

Hij eet een rode appel.
een is een:
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Hij eet een rode appel.
rode is een:
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Hij eet een rode appel.
appel is een:
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Voorzetsel
We noemen voorzetsels ook wel de kastwoorden:

op de kast, in de kast, naast de kast, tussen de kast(en), onder de kast enzovoort.

Slide 13 - Tekstslide



Benoem de voorzetsels in de volgende zinnen.

Slide 14 - Tekstslide

Wij gaan naar het feest.
A
Wij
B
gaan
C
naar
D
feest

Slide 15 - Quizvraag

Tijdens het feest was het heel gezellig.
A
Tijdens
B
feest
C
heel
D
gezellig

Slide 16 - Quizvraag

Ik heb een boek onder de kast gevonden.
A
boek
B
onder
C
kast
D
gevonden

Slide 17 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. Het zijn woorden als ik, hij, hem, ons, jullie enzovoort.

Let op bij het!
Het regent --> het is persoonlijk voornaamwoord.
Hij heeft het hoogste woord --> het is lidwoord.

Slide 18 - Tekstslide



Benoem het persoonlijk voornaamwoord in de volgende zinnen.

Slide 19 - Tekstslide

Hij is blij dat hij weer naar school mag.
A
hij
B
blij
C
school
D
mag

Slide 20 - Quizvraag

Het is ook elke keer hetzelfde liedje!
A
het
B
is
C
hetzelfde
D
liedje

Slide 21 - Quizvraag

Ik heb het blije paard in de wei gezet.
A
ik
B
het
C
blije
D
paard

Slide 22 - Quizvraag

Aan het werk!


Je hebt nu tijd om aan je weektaak te werken.

Slide 23 - Tekstslide