2mh lezen

Welkom!
Begrijpend lezen
H3: Tekstverbanden en signaalwoorden

Lesdoel: Ik kan opsommingen en tegenstellingen vinden.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Begrijpend lezen
H3: Tekstverbanden en signaalwoorden

Lesdoel: Ik kan opsommingen en tegenstellingen vinden.

Slide 1 - Tekstslide

Even herhalen...
1. Onderwerp
~> waar gaat de tekst over? In 1 of een paar woorden
~> Oriënterend lezen: bekijk de tekst + lees inleiding
2. Deelonderwerp
~> onderwerp van een alinea, in 1 of een paar woorden
~> Globaal lezen: lees eerste en laatste zin van de alinea

Slide 2 - Tekstslide

Even herhalen...
3. Hoofdgedachte
~> Wat is het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd, in 1 volledige zin
~> Soms in inleiding of slot, soms zelf formuleren
~> Precies lezen: lees de hele tekst

Slide 3 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken en samenvatten
1. Hoofd- en bijzaken
- De belangrijkste informatie in een tekst = hoofdzaken
- Wat niet zo belangrijk is = bijzaken

Waar?
- Hoofdzaken: inleiding, slot, eerste en laatste zin van een alinea
- Bijzaken: voorbeelden en meer uitleg

Slide 4 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken en samenvatten
2. Samenvatting
*Waarom? Om een tekst beter te onthouden

*Hoe:
- Zoek de belangrijkste zinnen van de alinea's
- Zet de belangrijkste zinnen onder elkaar in een lopende tekst
- Je begint of eindigt je samenvatting met de hoofdgedachte
- Let op: Voorbeelden of een lange uitleg staan niet in je samenvatting

Slide 5 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
In teksten staan signaalwoorden zoals later, terwijl, ten eerste, ook, maar, toch ~> geven aan op welke manier woorden, zinnen en alinea's samenhangen.  Die samenhang heet tekstverband.
1. Opsommend verband: zaken die bij elkaar horen worden na elkaar genoemd.
Signaalwoorden: ten eerste, om te beginnen, ook, verder,...
Symbolen: dubbele punt, streepjes, getallen, dots
Bv: Zorg ten eerste dat je een vast bedrag krijgt. Spreek verder af hoelang je met het geld moet doen.

Slide 6 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
2. Tegenstellend verband: zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn. 
Signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant,...

Bv: Veel jongeren willen in de vakantie wat bijverdienen, maar er is dit jaar weinig vakantiewerk te vinden.

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag!
1. Klassikaal bespreken opdr. 5 blz. 72 - 73
2. Zelf nakijken opdr. 4 blz. 71 - 72
3. Klaar? Werk aan je fictieopdracht
- Vul je mening in
- Maak alvast de schrijfopdrachten
- Je mag je telefoon gebruiken
4. Klaar? Maak een samenvatting van de theorie!

HW: Afmaken opdr. 4 + 5 blz. 71 - 73



Slide 8 - Tekstslide

Welkom!
Begrijpend lezen
H4: Feiten, meningen en argumenten

Lesdoel: Ik kan feiten, meningen en argumenten in een tekst vinden. 

Slide 9 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten
1. Een feit is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is. Je kunt een feit controleren.
2. Een mening of een standpunt is een uitspraak over wat iemand vindt van iets of hoe iemand ergens over denkt.
3. Een argument gebruik je om uit te leggen waarom je een bepaalde mening hebt of als je een mening wilt verdedigen.

Een argument herken je aan signaalwoorden: want, omdat, namelijk en immers

Slide 10 - Tekstslide

Meningen als feit
“Alle actrices uit The Apprentice (Amerikaanse realityserie) flirten met me – bewust of onbewust. Dat is ook logisch.”

“Het vriest en het sneeuwt in New York. We hebben de opwarming van de aarde echt nodig.”

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag!
1. Nieuw Nederlands online: hoofdstuk 4: feiten, meningen en argumenten. Opdr. 4 + 5 
2. 


Slide 12 - Tekstslide

Welkom!
Begrijpend lezen
H5: Kritisch lezen


Lesdoel: Ik kan kritisch lezen om te beoordelen of een tekst betrouwbaar is. 

Slide 13 - Tekstslide

Kritisch lezen
Een tekst is niet altijd betrouwbaar. Daarom moet je een tekst kritisch lezen: letten op de betrouwbaarheid. 
Je let op:
- De deskundigheid van de schrijver: een schrijver is deskundig als hij zich in het onderwerp heeft verdiept of veel ervaring heeft met het onderwerp.
- Het doel van de tekst: Wat wil de schrijver met de tekst bereiken? Wil hij een objectieve tekst geven of de lezer overtuigen?
- De bron: Kijk naar de datum en uit welke bron de tekst komt. Als de tekst lang geleden is verschenen, kan het zijn dat de informatie niet meer klopt. 

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!
1. Maak opdr. 4 + 5  blz. 127 - 129
2. Klaar? Maak alvast een samenvatting voor de toets!






Slide 15 - Tekstslide