Dan starten we nu met het nieuwe onderdeel van grammatica: het meewerkend voorwerp!
Dit heb je in klas 1 en 2 al eerder behandeld:
1. Persoonsvorm: zet de zin in een andere tijd, de pv verandert van vorm.
2. Onderwerp: wie + pv?
3. Gezegde: alle werkwoorden in de zin, incl. de pv
4. Lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + ow?
Jan | bakt | een heerlijk eitje | voor zijn broer
pv = bakt, ow = Jan, gez = bakt, lv = een heerlijk eitje