DE RECTOR HAAT LEERLINGEN MET EEN MOBIELTJE
1. object wordt subject: --> leerlingen met een mobieltje
2. bepaal de tijd --> presens, voeg hulpwerkwoord in (worden) in de juiste vorm van het presens
--> leerlingen met een mobieltje worden
3. verbum 1 verander je in een voltooid deelwoord
--> gehaat
LEERLINGEN MET EEN MOBIELTJE WORDEN gehaat (door de rector).