1. Ik ga zes keer per jaar naar de kapper. Mijn haar wordt altijd door Harold geknipt.
2. In mijn land wordt vooral door mannen veel gerookt.
3. Op de markt wordt groente, fruit, brood, vis, kaas en kleding verkocht.
4. In mijn dorp worden er op dit moment geen nieuwe huizen gebouwd.
5. Bij een bouwmarkt wordt onder andere verf, behang en gereedschap verkocht.
6. Bij een slijterij worden alcoholische dranken verkocht.