In deze les zitten 21 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
H2: Cel en leven
Slide 1 - Tekstslide
2.3 Celmembranen en transport
Je kunt uitleggen wat de biologische functie is van het celmembraan
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen actief en passief transport
Je kunt verklaren wat er met een cel gebeurt wanneer de osmotische waarde van de omgeving verandert.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Celmembraan
Slide 4 - Tekstslide
Fosfolipiden: hydrofiele kop (water aantrekkend) en een hydrofobe staart (waterafstotend). Cholesterol: stevigheid
Slide 5 - Tekstslide
Diffusie
Slide 6 - Tekstslide
Diffusie
Slide 7 - Tekstslide
Gefaciliteerd transport
(eiwitkanalen)
Ionen
Water (deels)
Glucose
Eiwitten
Actief transport
(eiwitkanalen)
Moleculen tegen het concentratieverval in transporteren
Passief transport (diffusie)
O2
CO2
Water (deels)
Testosteron (vetachtig)
Slide 8 - Tekstslide
Actief en passief transport
Slide 9 - Tekstslide
Endocytose
Endocytose= actief transport
Grote (vetachtige) stoffen
binden aan receptoreiwitten.
Celmembraan stulpt naar binnen en er ontstaan blaasjes in de cel.
Slide 10 - Tekstslide
Endocytose
Slide 11 - Tekstslide
Osmose
Diffusie = moleculen verdelen zich gelijkmatig over de vloeistof
Osmose = diffusie via een semipermeabel membraan
(De opgeloste stoffen blijven op hun plek; water verplaatst zich via het membraan)
Slide 12 - Tekstslide
Osmose (waterverplaatsing)
Slide 13 - Tekstslide
Osmose (waterverplaatsing)
Slide 14 - Tekstslide
Osmose en de cel
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
2.3 Celmembranen en transport
Je kunt uitleggen wat de biologische functie is van het celmembraan
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen actief en passief transport
Je kunt verklaren wat er met een cel gebeurt wanneer de osmotische waarde van de omgeving verandert.
Slide 18 - Tekstslide
Aan de slag
Slide 19 - Tekstslide
Par 2.2 opdracht 27
Beschrijf de vorming van melkeiwitten. Gebruik de volgende begrippen: aminozuren, celmembraan, melkeiwitten, melkklier, ribosomen, DNA, golgisysteem, blaasjes golgisysteem, ER.
Slide 20 - Tekstslide
Par 2.2 opdracht 27
In de cellen van de melkklier wordt de genetische code voor de vorming van melkeiwitten afgelezen van het DNA. De ribosomen maken met behulp van deze code en de aanwezige aminozuren de melkeiwitten. Deze eiwitten worden getransporteerd van het ER naar het golgisysteem. Via blaasjes van het golgisysteem worden de melkeiwitten buiten de cel gebracht en afgegeven aan de kanaaltjes van de melkklier.