T2 Taalverz grammatica/meewerkend vw

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen T2!

Lesdoel: Je weet de verschillende zinsdelen te benoemen
 Taalverzorging grammatica: meewerkend voorwerp




 
Huiswerk volgende les:
Je bestudeert de groene tekst van blz 106
Maken: Taalverzorging grammatica H4, opdr 1 t/m 5
Hebben jullie al een leesboek voor de bb/pp?




Leerdoelen:
- Ik kan zinnen in zinsdelen verdelen
- Ik kan de persoonsvorm, het gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp vinden in een zin


1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen T2!

Lesdoel: Je weet de verschillende zinsdelen te benoemen
 Taalverzorging grammatica: meewerkend voorwerp




 
Huiswerk volgende les:
Je bestudeert de groene tekst van blz 106
Maken: Taalverzorging grammatica H4, opdr 1 t/m 5
Hebben jullie al een leesboek voor de bb/pp?




Leerdoelen:
- Ik kan zinnen in zinsdelen verdelen
- Ik kan de persoonsvorm, het gezegde, het onderwerp en het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp vinden in een zin


Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Je weet hoe je de persoonsvorm kan vinden 
  • Je weet hoe je het onderwerp kan vinden 
  • Je weet hoe je het gezegde kan vinden 
  • je weet hoe je een lijdend voorwerp kan vinden

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm vind je door de zin van tijd te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Ik ga mijn huiswerk maken / Ik ging mijn huiswerk maken.

Hoe laat heb jij afgesproken? / Hoe laat had jij afgesproken?


Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm
De persoonsvorm is een zinsdeel. Voor de persoonsvorm kan maximaal 1 zinsdeel staan. De persoonsvorm kan ook aan het begin van de zin staan; dan staat er dus geen zinsdeel voor. 

De dieren uit de dierentuin /  worden / altijd  / heel wild / van alle nieuwsgierige bezoekers.


Slide 4 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Koperen draden kunnen goed elektriciteit begeleiden.
A
goed
B
begeleiden
C
draden
D
kunnen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin: Waarom zouden vrouwelijke militairen volgens jou geen generaal mogen worden?
A
zouden
B
mogen
C
worden
D
geen generaal mogen worden

Slide 6 - Quizvraag

Zinsdelen
Een zin verdeel je volgens een aantal stappen in zinsdelen:

1. De persoonsvorm is 1 zinsdeel
2. Alles wat voor de persoonsvorm staat vormt 1 zinsdeel
3. Alle andere werkwoorden in de zin vormen samen 1 zinsdeel
4. Alle woorden die samen voor de persoonsvorm zouden kunnen staan, vormen samen 1 zinsdeel. 

Slide 7 - Tekstslide

Verdeel de zin in zinsdelen:
Zo’n smartphone lijkt me voor reizigers bijzonder handig.

Slide 8 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen:
De mens zou de malariamug volledig kunnen uitroeien.

Slide 9 - Open vraag

Onderwerp
Het onderwerp van de tekst vind je door antwoord te geven op de vraag: wie/wat + wwg (pv)? 



De dieren uit de dierentuin worden altijd heel wild van alle nieuwsgierige bezoekers.


Slide 10 - Tekstslide

Wat is het onderwerp? Mijn oude kat gaat waarschijnlijk binnenkort dood.
A
Mijn oude kat
B
kat
C
gaat dood
D
waarschijnlijk binnenkort

Slide 11 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
Het gezegde zijn alle werkwoorden in de zin, dus de persoonsvorm samen met de andere werkwoorden. 

Als er maar één werkwoord in de zin staat dan is dat zowel je persoonsvorm als je gezegde. 

Slide 12 - Tekstslide

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
timer
0:45
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 13 - Sleepvraag

Mijn moeder heeft een taart gebakken

pv =

wg =

ow =


Welke zinsdeel is er over? 

Slide 14 - Tekstslide

Mijn moeder heeft een taart gebakken

pv = heeft

wg = heeft gebakken

ow ( wie + pv/wg?)= mijn moeder


over  = een taart, je krijgt het antwoord "een taart" als je de vraag "wat + pv + ow" stelt.

Slide 15 - Tekstslide

lijdend voorwerp


wat/wie + gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld:
Hij maakt zijn huiswerk.
    Wat maakt hij?
    antwoord: zijn huiswerk
    zijn huiswerk is lijdend voorwerp

Slide 17 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 18 - Tekstslide

De jongens gooiden sneeuwballen

Pv=?
A
de jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 19 - Quizvraag

De jongens gooiden sneeuwballen

lv=?
A
de jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 20 - Quizvraag

De mees kon een nestje bouwen in het nieuwe vogelhuisje.
Lv=?

Slide 21 - Open vraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'Jan'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 22 - Quizvraag

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 23 - Quizvraag

Herhaling:

gezegde: alle werkwoorden uit de zin


onderwerp: wie (wat) + gezegde


lijdend voorwerp: wat (wie) + gezegde + onderwerp

Slide 24 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

aan (voor) wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp


Check daarna of je aan (of voor) kunt weglaten of toevoegen.

Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen.


Jan gaf de toets aan de leraar

Slide 25 - Tekstslide

Is dit een meewerkend voorwerp?

Hij laat al zijn geld na [aan goede doelen].
A
Wel een meewerkend voorwerp
B
Geen meewerkend voorwerp

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten
A
Geen meewerkend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 27 - Quizvraag

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quizvraag

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
Wie = ?
A
lijdend voorwerp
B
onderwerp
C
werkwoordelijk gezegde
D
persoonsvorm

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Mag ik u een kopje koffie aanbieden?

Slide 30 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Slide 31 - Open vraag

Het meewerkend voorwerp is:
De ober heeft eindelijk een glas cola voor Meindert ingeschonken.

Slide 32 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Hij geeft zijn zus een knuffel.

Slide 33 - Open vraag

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
De politieagent gaf de foutparkeerder een flinke boete.

Slide 34 - Open vraag

Huiswerk
Je kunt de verschillende zinsdelen benoemen (pv wwg ow lv mv) en je hebt gemaakt opdr 1 t/m 5 van blz 106 en 107

Slide 35 - Tekstslide