3mavo-15-11-23

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Aujourd'hui nous allons 
Startopdracht: Hoe beantwoord je meerkeuzevragen?  
Grammatica: Het werkwoord '' devoir'' (présent en passé composé)
MO Apprendre 1 unité2
Nakijken opdrachten 1t/m7
Culture française 

Slide 2 - Tekstslide

Sartopdracht  

Hoe beantwoord ik meerkeuzevragen ? 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide


B

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Présent 

Slide 10 - Tekstslide

Wat betekent devoir

Slide 11 - Open vraag

devoir : Combineer blauw met rood
wij moeten
zij moet
jij moet
ik moet
jullie moeten
zij moeten
nous devons
je dois
elles doivent
tu dois
elle doit
vous devez

Slide 12 - Sleepvraag


je .... (devoir, p)
A
dois
B
doit
C
doivent
D
devons

Slide 13 - Quizvraag


nous ....(devoir, p)
A
dois
B
devez
C
doivent
D
devons

Slide 14 - Quizvraag


il / elle / on ....(devoir, p)
A
devez
B
devons
C
doit
D
dois

Slide 15 - Quizvraag


tu ....(devoir, p)
A
dois
B
doit
C
doivent
D
devons

Slide 16 - Quizvraag


vous .... (devoir, p)
A
devons
B
doivent
C
dois
D
devez

Slide 17 - Quizvraag

Passé composé

Slide 18 - Tekstslide

Wordt devoir met avoir of être vervoegd in de passé composé?
A
être
B
avoir

Slide 19 - Quizvraag

devoir (ils, p)
A
ils doit
B
ils devent
C
il doient
D
ils doivent

Slide 20 - Quizvraag

(devoir,présent) jij moet
A
tu doit
B
tu dois

Slide 21 - Quizvraag

devoir (vous, p.c)
A
vous avons dû
B
vous êtes du
C
vous avez dû
D
vous dû

Slide 22 - Quizvraag

devoir (nous, p.c)
A
nous avons dû
B
nous sommes dûs
C
vous avez dû
D
nous devions

Slide 23 - Quizvraag

(devoir, passé composé) hij heeft gemoeten
A
il a dû
B
il est dû
C
il du

Slide 24 - Quizvraag

Dit komt helemaal goed op de toets!
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Slide 26 - Tekstslide

Bij mij

Slide 27 - Open vraag

elke dag

Slide 28 - Open vraag

de taal

Slide 29 - Open vraag

La suisse
L'Allemagne 
espagnol
l'Espagne
Spanje
Duitsland 
Spaans
Zwitersland

Slide 30 - Sleepvraag

een beetje
A
plutôt
B
un peu près
C
un peu
D
plusieurs

Slide 31 - Quizvraag

overal

Slide 32 - Open vraag

Dit komt helemaal goed op de toets!
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Slide 34 - Tekstslide

C
U
L
T
U
R
E
C
U
L
T
U
R
E

Slide 35 - Tekstslide

Hoeveel stokbroden worden er jaarlijks in Frankrijk verkocht?
A
580.000
B
20 miljoen
C
5 miljoen
D
6 miljard

Slide 36 - Quizvraag

Hoe heet de supersnelle trein die tussen Nederland en Frankrijk rijdt?
A
De Concorde
B
De Eurostar
C
De Thalys
D
De sprinter

Slide 37 - Quizvraag

Welke van deze striphelden zijn Frans?
A
Suske & Wiske
B
Astérix & Obélix
C
Donald Duck & Mickey
D
Ironman & de Hulk

Slide 38 - Quizvraag

In welk werelddeel wonen de meeste Franssprekende mensen?
A
In Noord-Amerika
B
In Europa
C
In Azië
D
In Afrika

Slide 39 - Quizvraag

Welke (leen)woorden ken jij al van de Franse taal

Slide 40 - Woordweb