30-1: formuleren 7.1, 7.2 en 7.3

Dubbelop, fouten met verwijswoorden en incongruentie
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Dubbelop, fouten met verwijswoorden en incongruentie

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Leerdoelen
  • Uitleg
  • Oefenen
  • Aan de slag 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik kan storende woordherhaling herkennen, benoemen en verbeteren
  • Ik kan tautologie herkennen, benoemen en verbeteren
  • Ik kan pleonasme herkennen, benoemen en verbeteren
  • Ik kan dubbele ontkenning herkennen, benoemen en verbeteren
  • Ik kan contaminatie herkennen, benoemen en verbeteren  

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Onjuiste herhaling
Als een vast voorzetsel ten onrechte twee keer wordt gebruikt, is dat een onjuiste herhaling.


In de plannen van het kabinet om de hypoyheekrenteaftrek af te schaffen zien de meeste Nederlanders niets in.

Slide 5 - Tekstslide

Tautologie
Bij tautologie wordt hetzelfde nog eens gezegd met andere woorden. 
Deze woorden moeten tot dezelfde woordsoort behoren 
Een tautologie werkt versterkend. 

Een voorbeeld van tautologie is: mijn ouders blijven voor eeuwig en altijd bij elkaar.

Slide 6 - Tekstslide

Pleonasme
Bij pleonasme wordt aan een zelfstandig naamwoord een 
bijvoeglijk naamwoord toegevoegd, met dezelfde eigenschap 
als het zelfstandig naamwoord. 

Een voorbeeld van pleonasme is: Buiten ligt er heel veel witte sneeuw.

Slide 7 - Tekstslide

Contaminatie
- Als twee woorden of uitdrukkingen worden verward en ten onrechte worden vermengd, heet dat een contaminatie.

Het kost duur
Ik zal dat nachecken (nakijken of checken).
De docent print de antwoorden uit.


Slide 8 - Tekstslide

Een ontkennend woord wordt ten onrechte gecombineerd met nóg een ontkennend woord. 

Ik drink nooit geen cola. 
Ik ben daar nooit niet geweest.

Slide 9 - Tekstslide

Pleonasme
Contaminatie
Tautologie
Het ene woord herhaalt een eigenschap van het andere woord.
Synoniemen
Twee woorden/uitdrukkingen worden vermengd

Slide 10 - Sleepvraag

Welke van de onderstaande voorbeelden is een dubbele ontkenning?
A
Hij ontkende dat hij dat niet had gedaan.
B
Hij ontkende dat hij dat had gedaan.
C
Hij zei dat hij dat niet had gedaan.
D
Hij zei niet dat hij dat had gedaan.

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin heeft dubbele ontkenning?
A
De schoolleiding wil voorkomen dat er geen introducees op het feest komen.
B
Ik ontken dat ik daar ben geweest.
C
Mijn broer zal dit jaar over moeten doen tenzij hij beter zijn best doet.
D
Met deze grote paraplu voorkom je dat je nat wordt.

Slide 12 - Quizvraag

waar is sprake van een pleonasme?
A
roze etui
B
houten stoel
C
ronde cirkel
D
gouden ring

Slide 13 - Quizvraag

In welke zin staat een onjuiste herhaling?
A
Pieter studeert nu veel langer, maar de nieuwe studie bevalt hem echter beter.
B
Tijdens het gala werd Peter tot beste coach en Marijke en Petra tot meest sportieve speelsters uitgeroepen
C
Aan de goede bedoelingen van zijn docent heeft mijn broer lang aan getwijfeld.
D
Deze man is depressief omdat hij door herinneringen uit het verleden wordt gekweld.

Slide 14 - Quizvraag

In welke zin komt een contaminatie voor?
A
We hebben de kast uit het huis getild met behulp van de jongen.
B
Excuses uwerzijds zouden zeer welkom zijn.
C
Vroeger of later zal de economische crisis wel afgelopen zijn.
D
Hij kreeg ongenadeloos op zijn kop.

Slide 15 - Quizvraag

Maak zelf een zin met een tautologie.

Slide 16 - Open vraag

Wat is een tautologie?
A
Ik snoep meestal in de nacht
B
Ik drink nooit tijdens het rijden
C
Ik eet enkel en alleen friet
D
Ik slaap meer dan acht uur

Slide 17 - Quizvraag

In welke zin is sprake van een pleonasme?
A
Deze man is depressief omdat hij door herinneringen uit het verleden wordt gekweld.
B
Het beste dat je kunt doen met die lelijke wond is naar de dokter gaan.
C
De nieuwe leden werden gevraagd de contributie steeds voor het einde van de maand te betalen.
D
Pieter studeert nu veel langer, maar de nieuwe studie bevalt hem echter beter.

Slide 18 - Quizvraag

Bedenk een voorbeeld van een dubbele ontkenning

Slide 19 - Open vraag

In welke staat geen tautologie?
A
Niettemin ben ik toch tevreden
B
We wisten dit reeds weken al.
C
De wielrenner is vliegensvlug omhoog gestegen.
D
Want dat is immers duidelijk.

Slide 20 - Quizvraag

In dit stukje tekst
staat een pleonasme.
Schrijf het pleonasme op.

Slide 21 - Open vraag

In welke zin staat een contaminatie?
A
Ik besef me dat ik mijn telefoon vergeten ben.
B
John liep hoestend en proestend de klas uit.
C
Ik erger me ontzettend aan hem.
D
Die nieuwe i-phone kost verschrikkelijk veel.

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin heeft een dubbele ontkenning?
A
Gisteren ben ik naar de bioscoop geweest
B
Mijn vader is truckchauffeur
C
Ik ben nooit niet ziek
D
Mijn moeder is kapster

Slide 23 - Quizvraag

Bedenk zelf een voorbeeld van een onjuiste herhaling

Slide 24 - Open vraag

Waar staat geen pleonasme?
A
Het vliegtuig daalde langzaam omlaag.
B
€400,- is mijn uiterste limiet.
C
De jongens voetballen op het groene gras
D
Maar dat is echter niet waar.

Slide 25 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van contaminatie.

Slide 26 - Open vraag

Aan haar heb ik echt een hekel aan.
A
Dubbele ontkenning
B
Onjuiste herhaling
C
Contaminatie
D
Tautologie

Slide 27 - Quizvraag

Bedenk zelf een pleonasme

Slide 28 - Open vraag

Wat is een voorbeeld van een tautologie?
A
Hij gaat zeker en vast verliezen vandaag.
B
Hij heeft geen idee wat hij moet doen.
C
Roos is altijd te laat.
D
Hij heeft die ronde bal een schop gegeven.

Slide 29 - Quizvraag

In deze zin is sprake van een onjuiste herhaling:
Als we dan thuiskomen, dan drinken we nog wat.
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Video

Verwijsfouten
  • dat/wat
  • het/zij
  • zij/ hem
  • die/dat
  • deze/die
  • hen/hun
  • waaraan / aan wie

Slide 32 - Tekstslide

Goede voorbeelden
  • De hond die daar loopt…
  • Het huis dat daar staat…
  • De man op wie ik verliefd ben…
  • Het huis waarop ik geboden heb…
  • De familie heeft veel van haar bezittingen verkocht
  • Alles wat ik beweerde over het mooiste wat ik heb meegemaakt is waar wat een ander ook zegt over mij.

Slide 33 - Tekstslide

  • Bij de-woorden gebruik je die
  • Bij het-woorden gebruik je dat
  • Het verschil tussen mannelijk [hij, zijn] en vrouwelijk [zij, haar] moet uit de zin blijken.
  • Wat gebruik je wanneer:
    [a] het terugverwijst naar iets/ niets/ alles
    [b] na een overtreffende trap [het mooiste wat] en
    [c] als het verwijst naar de gehele voorgaande zin.
  • Bij personen gebruik je [met wie. aan wie, voor wie]
  • Bij zaken [de rest] gebruik je [waarmee, waaraan, waarvoor]

Slide 34 - Tekstslide

Verschil hen hun
  • Hun gebruik je als bezittelijk voornaamwoord [hun huis] en als meewerkend voorwerp [ik geef het hun].
  • Na een voorzetsel gebruik je hen [ik ga met hen naar school] en als lijdend voorwerp [ik versla hen].
  • Hun gebruik je nooit als onderwerp, dan gebruik je ze/zij. Hun doen of hun gaan is dus fout!

Slide 35 - Tekstslide

Het schilderij ______
je hebt opgehangen, hangt scheef.
A
die
B
deze
C
dit
D
dat

Slide 36 - Quizvraag

Informatie _____
je aanvraagt krijg per e-mail toegezonden.
A
die
B
deze
C
dit
D
dat

Slide 37 - Quizvraag

Zij is het mooiste meisje _____
ik ken.
A
die
B
deze
C
dat
D
dit

Slide 38 - Quizvraag

Schrijf de zin over en vul het juiste verwijswoord in.
Iets ... je zelf niet wilt, kan je ook niet van een ander verlangen.

Slide 39 - Open vraag

Schrijf de zin over en vul het juiste verwijswoord in.
Het meningsverschil ... zij het steeds hadden is bijgelegd.

Slide 40 - Open vraag

Hen of hun?
Mijn dochter hield ____ een tijdje gezelschap.
A
hen
B
hun

Slide 41 - Quizvraag

Hen of hun?
Dat gegooi werd ____ niet in dank afgenomen.
A
hen
B
hun

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Video

Incongruentie
  • Getal van persoonsvorm en onderwerp komt niet overeen
  • Het onderwerp staat bijvoorbeeld in het enkelvoud en de persoonsvorm in het meervoud.
  • Komt vaak voor bij woorden die voor je gevoel meervoud zijn: aantal, jeugd, kudde, politie

Slide 44 - Tekstslide

Incongruentie
Onderwerp en persoonsvorm zijn of beide enkelvoud of beide meervoud. Als het getal (enkelvoud of meervoud) van het onderwerp en dat van de persoonsvorm niet overeenkomen, is er sprake van incongruentie. Dat is dus fout.

Als het onderwerp en persoonsvorm wel hetzelfde getal hebben, noemen we dit congruent.

Slide 45 - Tekstslide

Incongruentie (dat is dus fout)
Het onderwerp is meervoud, maar wordt voor enkelvoud aangezien:

De media  (meervoud) schrijft  (pv, enkelvoud) veel onzin over deze bekende Nederlander.

Slide 46 - Tekstslide

Incongruentie 
Het onderwerp lijkt meervoud, maar is enkelvoud, omdat de kern enkelvoud is:

Uit de enquête bleek dat de meerderheid  (kern= enkelvoud) van de leerlingen tegen frisdranken waren (pvmeervoud).

Slide 47 - Tekstslide

Incongruentie 
De persoonsvorm en het onderwerp staan ver uit elkaar en daartussen staan andere zinsdelen met een ander getal dan het onderwerp:

Het schijnt dat het stadsbestuur (enkelvoud) de komende jaren binnen de grachten geen nieuwe parkeerplaatsen voor auto's willen (pv, meervoud) aanleggen.

Slide 48 - Tekstslide

Incongruentie 
Het meewerkend voorwerp wordt ten onrechte voor het onderwerp aangezien:

Alle passagiers (meewerkend voorwerp) worden verzocht uit de stadsbus te stappen.

Tip: Aan de passagiers wordt dit verzocht.

Slide 49 - Tekstslide

Verbeter. Schrijf de hele zin over.
Een groot aantal blikken hebben deuken.

Slide 50 - Open vraag

Verbeter. Schrijf de hele zin over.
Na vreselijke dingen te hebben meegemaakt kwamen de groep vluchtelingen aan bij de grens met Turkije.

Slide 51 - Open vraag

Verbeter. Schrijf de hele zin over.
Ik denk dat het merendeel van de leerlingen daar niet blij mee zijn.

Slide 52 - Open vraag

Verbeter. Schrijf de hele zin over.
Alle aanwezigen worden een bijdrage gevraagd.

Slide 53 - Open vraag

Aan de slag
Huiswerk
  • Hoofdstuk 7.1, opdracht 1 (blz. 227 t/m 229)
  • Hoofdstuk 7.2, opdracht 1, 2, 5 en 6 (blz. 230 t/m 234) 
  • Hoofdstuk 7.3 opdracht 1 (blz. 235 t/m 236)

 

Slide 54 - Tekstslide