Een ontkennend woord wordt ten onrechte gecombineerd met nóg een ontkennend woord.
Ik drink nooit geen cola.
Ik ben daar nooit niet geweest.
Slide 9 - Tekstslide
Pleonasme
Contaminatie
Tautologie
Het ene woord herhaalt een eigenschap van het andere woord.
Synoniemen
Twee woorden/uitdrukkingen worden vermengd
Slide 10 - Sleepvraag
Welke van de onderstaande voorbeelden is een dubbele ontkenning?
A
Hij ontkende dat hij dat niet had gedaan.
B
Hij ontkende dat hij dat had gedaan.
C
Hij zei dat hij dat niet had gedaan.
D
Hij zei niet dat hij dat had gedaan.
Slide 11 - Quizvraag
Welke zin heeft dubbele ontkenning?
A
De schoolleiding wil voorkomen dat er geen introducees op het feest komen.
B
Ik ontken dat ik daar ben geweest.
C
Mijn broer zal dit jaar over moeten doen tenzij hij beter zijn best doet.
D
Met deze grote paraplu voorkom je dat je nat wordt.
Slide 12 - Quizvraag
waar is sprake van een pleonasme?
A
roze etui
B
houten stoel
C
ronde cirkel
D
gouden ring
Slide 13 - Quizvraag
In welke zin staat een onjuiste herhaling?
A
Pieter studeert nu veel langer, maar de nieuwe studie bevalt hem echter beter.
B
Tijdens het gala werd Peter tot beste coach en Marijke en Petra tot meest sportieve speelsters uitgeroepen
C
Aan de goede bedoelingen van zijn docent heeft mijn broer lang aan getwijfeld.
D
Deze man is depressief omdat hij door herinneringen uit het verleden wordt gekweld.
Slide 14 - Quizvraag
In welke zin komt een contaminatie voor?
A
We hebben de kast uit het huis getild met behulp van de jongen.
B
Excuses uwerzijds zouden zeer welkom zijn.
C
Vroeger of later zal de economische crisis wel afgelopen zijn.
D
Hij kreeg ongenadeloos op zijn kop.
Slide 15 - Quizvraag
Maak zelf een zin met een tautologie.
Slide 16 - Open vraag
Wat is een tautologie?
A
Ik snoep meestal in de nacht
B
Ik drink nooit tijdens het rijden
C
Ik eet enkel en alleen friet
D
Ik slaap meer dan acht uur
Slide 17 - Quizvraag
In welke zin is sprake van een pleonasme?
A
Deze man is depressief omdat hij door herinneringen uit het verleden wordt gekweld.
B
Het beste dat je kunt doen met die lelijke wond is naar de dokter gaan.
C
De nieuwe leden werden gevraagd de contributie steeds voor het einde van de maand te betalen.
D
Pieter studeert nu veel langer, maar de nieuwe studie bevalt hem echter beter.
Slide 18 - Quizvraag
Bedenk een voorbeeld van een dubbele ontkenning
Slide 19 - Open vraag
In welke staat geen tautologie?
A
Niettemin ben ik toch tevreden
B
We wisten dit reeds weken al.
C
De wielrenner is vliegensvlug omhoog gestegen.
D
Want dat is immers duidelijk.
Slide 20 - Quizvraag
In dit stukje tekst staat een pleonasme. Schrijf het pleonasme op.
Slide 21 - Open vraag
In welke zin staat een contaminatie?
A
Ik besef me dat ik mijn telefoon vergeten ben.
B
John liep hoestend en proestend de klas uit.
C
Ik erger me ontzettend aan hem.
D
Die nieuwe i-phone kost verschrikkelijk veel.
Slide 22 - Quizvraag
Welke zin heeft een dubbele ontkenning?
A
Gisteren ben ik naar de bioscoop geweest
B
Mijn vader is truckchauffeur
C
Ik ben nooit niet ziek
D
Mijn moeder is kapster
Slide 23 - Quizvraag
Bedenk zelf een voorbeeld van een onjuiste herhaling
Slide 24 - Open vraag
Waar staat geen pleonasme?
A
Het vliegtuig daalde langzaam omlaag.
B
€400,- is mijn uiterste limiet.
C
De jongens voetballen op het groene gras
D
Maar dat is echter niet waar.
Slide 25 - Quizvraag
Geef een voorbeeld van contaminatie.
Slide 26 - Open vraag
Aan haar heb ik echt een hekel aan.
A
Dubbele ontkenning
B
Onjuiste herhaling
C
Contaminatie
D
Tautologie
Slide 27 - Quizvraag
Bedenk zelf een pleonasme
Slide 28 - Open vraag
Wat is een voorbeeld van een tautologie?
A
Hij gaat zeker en vast verliezen vandaag.
B
Hij heeft geen idee wat hij moet doen.
C
Roos is altijd te laat.
D
Hij heeft die ronde bal een schop gegeven.
Slide 29 - Quizvraag
In deze zin is sprake van een onjuiste herhaling: Als we dan thuiskomen, dan drinken we nog wat.
A
juist
B
onjuist
Slide 30 - Quizvraag
Slide 31 - Video
Verwijsfouten
dat/wat
het/zij
zij/ hem
die/dat
deze/die
hen/hun
waaraan / aan wie
Slide 32 - Tekstslide
Goede voorbeelden
De hond die daar loopt…
Het huis dat daar staat…
De man op wie ik verliefd ben…
Het huis waarop ik geboden heb…
De familie heeft veel van haar bezittingen verkocht
Alles wat ik beweerde over het mooiste wat ik heb meegemaakt is waar wat een ander ook zegt over mij.
Slide 33 - Tekstslide
Bij de-woorden gebruik je die
Bij het-woorden gebruik je dat
Het verschil tussen mannelijk [hij, zijn] en vrouwelijk [zij, haar] moet uit de zin blijken.
Wat gebruik je wanneer: [a] het terugverwijst naar iets/ niets/ alles [b] na een overtreffende trap [het mooiste wat] en [c] als het verwijst naar de gehele voorgaande zin.
Bij personen gebruik je [met wie. aan wie, voor wie]
Bij zaken [de rest] gebruik je [waarmee, waaraan, waarvoor]
Slide 34 - Tekstslide
Verschil hen hun
Hun gebruik je als bezittelijk voornaamwoord [hun huis] en als meewerkend voorwerp [ik geef het hun].
Na een voorzetsel gebruik je hen [ik ga met hen naar school] en als lijdend voorwerp [ik versla hen].
Hun gebruik je nooit als onderwerp, dan gebruik je ze/zij. Hun doen of hun gaan is dus fout!
Slide 35 - Tekstslide
Het schilderij ______ je hebt opgehangen, hangt scheef.
A
die
B
deze
C
dit
D
dat
Slide 36 - Quizvraag
Informatie _____ je aanvraagt krijg per e-mail toegezonden.
A
die
B
deze
C
dit
D
dat
Slide 37 - Quizvraag
Zij is het mooiste meisje _____ ik ken.
A
die
B
deze
C
dat
D
dit
Slide 38 - Quizvraag
Schrijf de zin over en vul het juiste verwijswoord in. Iets ... je zelf niet wilt, kan je ook niet van een ander verlangen.
Slide 39 - Open vraag
Schrijf de zin over en vul het juiste verwijswoord in. Het meningsverschil ... zij het steeds hadden is bijgelegd.
Slide 40 - Open vraag
Hen of hun? Mijn dochter hield ____ een tijdje gezelschap.
A
hen
B
hun
Slide 41 - Quizvraag
Hen of hun? Dat gegooi werd ____ niet in dank afgenomen.
A
hen
B
hun
Slide 42 - Quizvraag
Slide 43 - Video
Incongruentie
Getal van persoonsvorm en onderwerp komt niet overeen
Het onderwerp staat bijvoorbeeld in het enkelvoud en de persoonsvorm in het meervoud.
Komt vaak voor bij woorden die voor je gevoel meervoud zijn: aantal, jeugd, kudde, politie
Slide 44 - Tekstslide
Incongruentie
Onderwerp en persoonsvorm zijn of beide enkelvoud of beide meervoud. Als het getal (enkelvoud of meervoud) van het onderwerp en dat van de persoonsvorm niet overeenkomen, is er sprake van incongruentie. Dat is dus fout.
Als het onderwerp en persoonsvorm wel hetzelfde getal hebben, noemen we dit congruent.
Slide 45 - Tekstslide
Incongruentie (dat is dus fout)
Het onderwerp is meervoud, maar wordt voor enkelvoud aangezien:
De media(meervoud)schrijft(pv, enkelvoud) veel onzin over deze bekende Nederlander.
Slide 46 - Tekstslide
Incongruentie
Het onderwerp lijkt meervoud, maar is enkelvoud, omdat de kern enkelvoud is:
Uit de enquête bleek dat de meerderheid (kern= enkelvoud)van de leerlingen tegen frisdranken waren (pv, meervoud).
Slide 47 - Tekstslide
Incongruentie
De persoonsvorm en het onderwerp staan ver uit elkaar en daartussen staan andere zinsdelen met een ander getal dan het onderwerp:
Het schijnt dat het stadsbestuur(enkelvoud) de komende jaren binnen de grachten geen nieuwe parkeerplaatsen voor auto's willen (pv, meervoud) aanleggen.
Slide 48 - Tekstslide
Incongruentie
Het meewerkend voorwerp wordt ten onrechte voor het onderwerp aangezien:
Alle passagiers (meewerkend voorwerp) worden verzocht uit de stadsbus te stappen.
Tip: Aan de passagiers wordt dit verzocht.
Slide 49 - Tekstslide
Verbeter. Schrijf de hele zin over. Een groot aantal blikken hebben deuken.
Slide 50 - Open vraag
Verbeter. Schrijf de hele zin over. Na vreselijke dingen te hebben meegemaakt kwamen de groep vluchtelingen aan bij de grens met Turkije.
Slide 51 - Open vraag
Verbeter. Schrijf de hele zin over. Ik denk dat het merendeel van de leerlingen daar niet blij mee zijn.
Slide 52 - Open vraag
Verbeter. Schrijf de hele zin over. Alle aanwezigen worden een bijdrage gevraagd.