In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Stofwisseling en Spijsvertering
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kan het verschil benoemen tussen assimilatie en dissimilatie.
Je kan benoemen welke 4 systemen de stofwisseling tot stand brengen.
Je kan benoemen waaruit het spijsverteringskanaal bestaat.
Je kan benoemen welke organen de spijsvertering ondersteunen.
Slide 2 - Tekstslide
Exocriene klieren
Endocriene klieren
Endo-exocriene klieren
Produceren geen hormonen maar andere stoffen.
Produceren hormonen en andere stoffen.
Produceren alleen hormonen en hebben geen afvoerbuis.
Slide 3 - Sleepvraag
Hoe geleidt een sensibele zenuw een prikkel
A
Van de hersenen naar het ruggenmerg
B
Van hersenen naar een spier
C
Van een zintuig naar de hersenen
Slide 4 - Quizvraag
Welke hersenzenuw hoort bij het parasympatisch zenuwstelsel
A
vijfde hersenzenuw
B
zevende hersenzenuw
C
tiende hersenzenuw
Slide 5 - Quizvraag
Het ademcentrum is gelegen in
A
de grote hersenen
B
de kleine hersenen
C
het verlengde merg
Slide 6 - Quizvraag
Waarop heeft het parasympatisch zenuwstelsel een stimulerende werking
A
Op de darmwerking
B
Op de ademhaling
C
Op de hartslag
Slide 7 - Quizvraag
De luchtwegen zijn aan de binnenkant bekleed met?
A
Epitheelweefsel
B
Vast bindweefsel
C
Losmazig bindweefsel
Slide 8 - Quizvraag
Wanneer geeft het ademhalingscentrum een prikkel aan de ademhalingspieren om zich samen te trekken?
A
Bij te weinig zuurstof in het bloed
B
Bij teveel koolstofdioxide in het bloed
C
Bij hyperventilatie
Slide 9 - Quizvraag
Histamine veroorzaakt?
A
Vlekkerige roodheid aan het huidoppervlak
B
Egale roodheid
Slide 10 - Quizvraag
Thyroxine wordt geproduceerd door
A
Bijnieren
B
Hypofyse
C
Schildklier
Slide 11 - Quizvraag
Welke verandering van het lichaam kan plaatsvinden bij een hyperfunctie van de schildklier
A
Verlaagde lichaamsthemperatuur
B
Vermindering van gewicht
C
Toename van gewicht
Slide 12 - Quizvraag
Waarom heeft ademen door de neus de voorkeur?
Slide 13 - Open vraag
Stofwisseling
Opnemen, omzetten en verbranden van voedingstoffen die ons lichaam binnen krijgt.
Haalt voedingstoffen (vetten, koolhydraten, eiwitten) uit voeding en levert zo energie en bouwstoffen aan ons lichaam.
Stofwisseling wordt ook wel Metabolisme genoemd.
2 stofwisselingsprocessen: Assimilatie en Dissimilatie
Assimilatie/anabolisme = Lichaamsvreemde stoffen omzetten in lichaamseigen brandstoffen en bouwstoffen. Lichaamseigen stoffen die ontstaan zorgen voor de opbouw van het lichaam. Vindt plaats in de darmwand en levercellen.
Dissimilatie/katabolisme= Het proces waarbij cellen brandstoffen verbranden en daarmee warmte en energie vrijmaken.
Slide 14 - Tekstslide
Stofwisselingssystemen
Stofwisselingsprocessen assimilatie en dissimilatie werken niet uit hun zelf. Dankzij 4 systemen komt de stofwisseling tot stand:
Spijsvertering: verteerd het voedsel zodat er bruikbare voedingstoffen overblijven.
Ademhaling: zuurstof is nodig bij het verbranden van de voedingstoffen.
Bloedsomloop: transporteert de zuurstof en voedingstoffen naar de lichaamscellen en neemt de afvalstoffen die vrijkomen bij verbranding weer mee.
Uitscheiding: Filteren de afvalstoffen uit het bloed en voeren deze af.
Slide 15 - Tekstslide
Spijsvertering
Zorgt ervoor dat de stofwisseling zijn werk kan doen. Stofwisseling vindt altijd na spijsvertering plaats.
Verteert voeding, het maakt voeding fijn. Hierdoor kunnen nuttige stoffen uit de voeding in het bloed/lymfe terechtkomen en worden gebruikt voor de stofwisseling.
Mondholte:Gebit hakt voedsel in kleine stukken en vermaalt het. Speeksel helpt bij het afbreken van voedsel. Speeksel bevat enzymen (enzym = stof die de spijsvertering versnelt). Enzymen versnipperen voeding in voedingstoffen. vb. enzym Amylase zit in het speeksel dit breekt koolhydraten af tot glucose. Deze versnelde invloed op lichaamsprocessen wordt katalyseren genoemd. Tong: verplaatst het voedsel in de mond en zorgt dat het goed kan mengen met speeksel.
Keelholte: Kruisen ademhalingsstelsel en spijsverteringsstelsel elkaar. Tijdens het slikken sluit de huig de neusholte af en het strottenklepje sluit de luchtpijp af.
Slokdarm: Verbindt de keelholte met de maag. Verplaatst het voedsel door peristaltische bewegingen (samentrekkende).
Slide 17 - Tekstslide
Maag
3 Functies: Kneden/fijnmalen van voedselbrokken, doden van bacteriën, verder afbreken van eiwitten.
Maagsap: dood bacteriën en breekt voedingsbrokken in kleinere stukken af. Bestaat uit zoutzuur dood bacteriën, enzymen/proteasen maken begin met de eiwitvertering, water.
Binnenkant van de maag is bekleed met slijmvlies.
Maagportier: is een kringspier, bewaakt de uitgang van de maan en de ingang van de dunne darm.
Slide 18 - Tekstslide
Dunne darm
Begint de spijsvertering pas echt. Voedseldeeltjes worden hier zo klein dat ze kunnen worden opgenomen door de darmwand en belanden in het bloed/lymfe. = resorptie.
Bestaat uit 3 onderdelen: 1. Twaalfvingerige darm = eerste deel, voedseldeeltjes worden gemengd met verteringssappen. Er komen 3 verteringssappen samen gal: wordt in de lever gevormd, zorgt ervoor dat vetdeeltjes uit voeding verkleinen. , alvleessap: wordt gemaakt in de alvleesklier, bevat enzymen amylase (breken koolhydraten af), lipase (breken vetten af), protease (breken eiwitten af). en darmsap: wordt gemaakt door darmsapklieren, bevat ook amylase, lipase en protease. 2. Nuchtere darm = bevat darmsappen die de voedseldeeltjes verder opknipt. 3. Kronkeldarm = vindt de resorptie van voedingstoffen plaats. Bevat darmsappen die de voedseldeeltjes verder opknipt.
Slide 19 - Tekstslide
Dikke Darm
Onverteerde voedingsresten komen hier terecht. Vocht wordt onttrokken, waardoor ze indikken.
Bevat darmbacteriën die de voedselresten ontbinden.
3 delen: Blinde darm, karteldarm (Opstijgende tak, dwarslopende tak, afdalende tak en het sigmoïd) en de endeldarm (Wordt de ontlasting verzameld).
Via de Anus verlaat de ontlasting het lichaam. 2 sluitspieren :uitwendige sluitspier (dwarsgestreept en willekeurig spierweefsel), inwendige sluitspier ( glad en onwillekeurig spierweefsel).
Slide 20 - Tekstslide
beautylevel.nl
Slide 21 - Link
Ondersteunende organen
Alvleesklier: produceert alvleessap en hierin zitten de enzymen protease, lipase en amylase. Via afvoerbuis komt alvleessap in de twaalfvingerige darm terecht. Alvleesklier produceert ook insuline en glucagon --> organiseren de koolhydraatstofwisseling. Tijdens de spijsvertering worden koolhydraten omgezet in glucose.
Lever: ligt direct naast de maag, grootste inwendige orgaan. Functies: Ontgiften van het bloed, produceren van gal, opslag voor vitamine A, B12, D en K, opslag glycogeen, speelt een rol bij eiwitstofwisseling; lichaamsvreemde eiwitten worden omgezet tot lichaamseigen eiwitten (assimilatie). Eiwitten die niet nodig zijn worden afgebroken tot ammoniak, dit wordt omgezet in ureum en wordt uitgescheiden door de nieren.speelt een rol bij de vetstofwisseling: gal activeert enzym lipase dat helpt vetten af te breken tot vetzuren.
Galblaas: Transporteert gal dat in de lever i
Slide 22 - Tekstslide
Het verbranden van voedingstoffen, we hebben het hier over
A
Assimilatie
B
Dissimilatie
Slide 23 - Quizvraag
Metabolisme is een ander woord voor
A
Stofwisseling
B
Spijsvertering
C
Ontleding
Slide 24 - Quizvraag
Hoe het eerste stuk van de dunne darm?
A
Kronkeldarm
B
Nuchtere darm
C
Twaalfvingerige darm
Slide 25 - Quizvraag
Koolhydraten worden in de spijsvertering afgebroken tot
A
Vetzuren en glycerol
B
Aminozuren
C
Glucose
Slide 26 - Quizvraag
Eiwitten worden verteerd in de
A
Maag
B
Lever
C
Alvleesklier
Slide 27 - Quizvraag
Hier wordt gal geproduceerd
A
Galblaas
B
Lever
C
Alvleesklier
Slide 28 - Quizvraag
Dit enzym vind je in het speeksel en zorgt voor de eerste afbraak van koolhydraten.