4H voorzetsels +3 en + 4

Üben für die Prüfung
  • voorzetsels 3e naamval
  • voorzetsels 4e naamval
  • ontleden 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Üben für die Prüfung
  • voorzetsels 3e naamval
  • voorzetsels 4e naamval
  • ontleden 

Slide 1 - Tekstslide

Deze voorzetsels horen bij de 3e naamval:
A
aus, bei, in, von, um
B
aus, an, bei, in, für
C
aus, bei, mit, nach, zu
D
an, aus, hinter, seit, in

Slide 2 - Quizvraag

Deze voorzetsels horen bij de 4e naamval:
A
durch, für, aus, in
B
durch, für, ohne, bis
C
durch, für, ohne, in
D
durch, an, zu, bei

Slide 3 - Quizvraag

Voorbeeldzinnen
Je krijgt voorbeeldzinnen te zien. 
Geef aan of de zin in de 3e of 4e naamval staat. 

Slide 4 - Tekstslide

Ich kann nicht ohne dich leben.
A
3e
B
4e

Slide 5 - Quizvraag

Ich wohne mit meinem Freund zusammen.
A
3e
B
4e

Slide 6 - Quizvraag

Ich wage es nicht gegen ihn zu lügen.
A
3e
B
4e

Slide 7 - Quizvraag

Seit unserer Freundschaft bin ich glücklicher.
A
3e
B
4e

Slide 8 - Quizvraag

Er gibt der Frau Blume.
A
3e
B
4e

Slide 9 - Quizvraag

Invulzinnen: 
vertaal de woorden en zet ze in de juiste vorm
Stap 1: Zoek eerst een voorzetsel. Geen voorzetsel? -->
Stap 2:  Zoek sein, werden of bleiben. Geen werkwoord? -->
Stap 3: Ontleed de zin en bepaal de naamval.
Stap 4: Persoonlijk voornaamwoord --> schema 3. Geen pers. vnw.? --> 
Stap 5a: Is het zelfstandig naamwoord m/v/o/mv? 
Stap 5b: Staat er een woord uit de der- of ein-groep voor?

Slide 10 - Tekstslide

Er kann nicht (zonder haar) ........ leben.

Slide 11 - Open vraag

Sie wohnen (bij hun) ........ Onkel.

Slide 12 - Open vraag

Ich habe (voor mijn) ........ Dozent (m) etwas gekauft.

Slide 13 - Open vraag

Ich habe ........ (u) ins Kino gesehen.

Slide 14 - Open vraag

Warum hat er ...... (jou) nicht eher angerufen?

Slide 15 - Open vraag

Ich zeige ....... (mijn) Bruder den Freizeitpark.

Slide 16 - Open vraag

Sie hat ........ (hem) etwas erzählt.

Slide 17 - Open vraag

Ich fahre (met deze) ........ Bus (m) zur Schule.

Slide 18 - Open vraag