Hoofdstuk 3, paragraaf 1 en 2

Hoofdstuk 3, paragraaf 1 & 2
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3, paragraaf 1 & 2

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

De productiefunctie
De macro-economische productiefunctie geeft het BBP als functie van de vier productiefactoren: 
kapitaal, arbeid, natuur en ondernemerschap:
Y = Af(K,L)

Slide 4 - Tekstslide

Groei wordt bepaald door: 
Kapitaal (Machines etc.)
Arbeid (Beroepsbevolking)
Overige productiefactoren + kwaliteit ervan

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Factorproductiviteit
In de productiefunctie wordt de output (Y) niet alleen bepaald door de hoeveelheid arbeid en kapitaal, maar ook de kwaliteit ervan. Dit komt tot uitdrukking in de factorproductiviteit. Dit geeft aan hoeveel producten een eenheid kapitaal / arbeid produceert.
 

Slide 7 - Tekstslide

De factorproductiviteit hangt o.a. af van:

- scholingsniveau (bepaalt kwaliteit arbeid)

- innovatie 
(bepaalt productiviteit kapitaal / arbeidsproductiviteit)

- kwaliteit ondernemerschap 
(bepaalt de efficiëntie van de inzet van productiefactoren)


Slide 8 - Tekstslide

Kapitaal-arbeidverhouding
Verhouding tussen de hoeveelheid ingezet kapitaal en arbeid. (K/L). 
Is de uitkomst bijvoorbeeld 0,5 --> Elke ingezette hoeveelheid arbeid kost 2x zoveel als kapitaal (1/0,5). 

Slide 9 - Tekstslide

4 macro economische sectoren
Bron 3 pagina 63:
Primair (Kapitaalintensief)
Secundair (relatief arbeidsintensief)
Tertiair (Relatief arbeidsintensief)
Quartair (Arbeidsintensief)



Slide 10 - Tekstslide

Beïnvloeding factorproductiviteit (BBP)
Scholing --> Hogere arbeidsproductiviteit
Innovaties --> Vernieuwingen machines 
Instituties --> Goed rechtssysteem zorgt voor gevoel van veiligheid
Corruptie --> Onzekerheid door omkoping van bijv ministers (hoe minder corruptie, hoe beter)

Slide 11 - Tekstslide

Beïnvloeding factorproductiviteit
Fysieke infrastructuur: Spoorwegen, havens, wegen. Kapitaal voor de productie in een land
Monetaire infrastructuur: financiëel mogelijk om te handelen
Aanbod van arbeid: hoe groot is de beroepsbevolking? Hoe flexibel is de arbeidsmarkt?
Wig: Verschil tussen netto loon en loonkosten (Veel belasting is grote wig, dus weinig motivatie te werken)

Slide 12 - Tekstslide

Verschuiving
In landen waar arbeid minder ruim aanwezig is, zullen de arbeidskosten relatief hoog zijn en zal de productie steeds kapitaalintensiever worden.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video