§ 3.2 De economische structuur

§3.2 De economische structuur 
Welke factoren beïnvloeden de economische structuur?
Kernwoorden:
- monetair & fysiek kapitaal
- vraag en aanbod van arbeid
- internationale concurrentiepositie
- wig
- factorproductiviteit
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

§3.2 De economische structuur 
Welke factoren beïnvloeden de economische structuur?
Kernwoorden:
- monetair & fysiek kapitaal
- vraag en aanbod van arbeid
- internationale concurrentiepositie
- wig
- factorproductiviteit

Slide 1 - Tekstslide

Structuurkant
De macro-economische productiefunctie geeft inzicht in wat er geproduceerd kan worden in een hele economie. Dit gaat over de kant van de producenten, dus de structuurkant van de economie.
De economische structuur geeft weer hoe het staat gesteld met de ...............................en ......................................van de productiefactoren.

Slide 2 - Tekstslide

Structuurkant
De macro-economische productiefunctie geeft inzicht in wat er geproduceerd kan worden in een hele economie. Dit gaat over de kant van de producenten, dus de structuurkant van de economie.
De economische structuur geeft weer hoe het staat gesteld met de kwaliteit en kwantiteit van de productiefactoren.

Slide 3 - Tekstslide

Kapitaal
Er zijn in feite twee soorten kapitaal:
Fysiek kapitaal: bijvoorbeeld gebouwen, machines, infrastructuur, etc.
Monetair kapitaal: geld. Dit wordt beïnvloed door de monetaire infrastructuur; dat wil zeggen hoe het geldsysteem functioneert, zoals hoe het banksysteem werkt, hoeveel geldautomaten er zijn, etc.

Slide 4 - Tekstslide

Arbeid
Arbeid is een belangrijk onderdeel van de macro-economische productiefunctie.

Hoeveel arbeid er in Nederland ingezet wordt / kan worden hangt af van vraag en aanbod van arbeid.

Slide 5 - Tekstslide

Aanbod van arbeid 
Aanbod van arbeid: hoeveel arbeid er ingezet kan worden bij de productie hangt af van hoeveel arbeid er maximaal beschikbaar is. 
Het totale aanbod van arbeid is gelijk aan de beroepsbevolking. Dit zijn alle mensen tussen 15 jaar en 75 jaar die arbeid willen verrichten. 

Slide 6 - Tekstslide

Degenen die ook werkelijk een baan hebben, horen bij de werkzame beroepsbevolking en de rest is werkloos (hoort dus tot de werkloze beroepsbevolking).

Slide 7 - Tekstslide

Het aanbod van arbeid is afhankelijk van het loon: als het (netto)loon stijgt, neemt het aanbod toe. Dat komt omdat dan voor meer mensen geldt dat het loon groter wordt dan de opofferingskosten van arbeid.

Hoe groter het gedeelte van de beroepsbevolking dat ook tot de werkzame beroepsbevolking hoort, des te groter de arbeidsparticipatie.

Slide 8 - Tekstslide

Vraag naar arbeid
Werkgelegenheid: dit is de vraag naar arbeid en hangt af van loonniveau en vraag naar producten.
Als er meer vraag is naar producten, is er meer vraag naar personeel.
Als de loonkosten stijgen, wordt het voor de producent aantrekkelijker om arbeid te vervangen door machines (voor zover dat mogelijk is) en zal de vraag naar arbeid dalen.

Slide 9 - Tekstslide

De loonkosten hebben ook invloed op de vraag naar arbeid via de internationale concurrentiepositie. Als de loonkosten toenemen, wordt arbeid duurder. De arbeidskosten (loonkosten) per product stijgen en dit wordt waarschijnlijk doorberekend in de prijs voor goederen. Hierdoor verslechtert de internationale concurrentiepositie. De export zal dalen en hierdoor daalt de vraag naar producten. Er is minder arbeid nodig, dus vraag naar arbeid daalt.

Slide 10 - Tekstslide

Wig
Verschil tussen loonkosten en nettoloon bestaat uit belastingen en werkgevers- en werknemerspremies. Dit noemen we ook wel de wig.
Loonkosten = brutoloon + werkgeverspremies
Nettoloon = brutoloon - werknemerspremies en loonbelasting

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Factorproductiviteit
In de productiefunctie wordt de output (Y) niet alleen bepaald door de hoeveelheid arbeid en kapitaal, maar ook de kwaliteit ervan. Dit komt tot uitdrukking in de factorproductiviteit. Dit geeft aan hoeveel producten een eenheid kapitaal / arbeid produceert.
 

Slide 13 - Tekstslide

De factorproductiviteit hangt o.a. af van:

- scholingsniveau (bepaalt kwaliteit arbeid)

- innovatie 
(bepaalt productiviteit kapitaal / arbeidsproductiviteit)

- kwaliteit ondernemerschap 
(bepaalt de efficiëntie van de inzet van productiefactoren)


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video