Ik kan het verschil uitleggen tussen constante en variabele kosten.
Ik kan verschillende soorten bedrijfskosten benoemen.
Ik kan een afschrijvingskost berekenen.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
4.2 Kosten
Ik kan uitleggen waarom produceren geld kost.
Ik kan het verschil uitleggen tussen constante en variabele kosten.
Ik kan verschillende soorten bedrijfskosten benoemen.
Ik kan een afschrijvingskost berekenen.
Slide 1 - Tekstslide
hamburger?
Slide 2 - Woordweb
4.2 Kosten
Produceren kost geld
Om te produceren koopt een handelsonderneming in:
Bedrag waarvoor de producten worden ingekocht is de inkoopwaarde van de omzet.
Alle overige kosten zijn bedrijfskosten.
Productieondernemingen hebben alleen productiekosten.
Slide 3 - Tekstslide
Noem drie producten die bij de inkoopwaarde van de omzet horen in een winkel van H&M.
Slide 4 - Open vraag
Noem drie bedrijfskosten die een winkel van H&M heeft.
Slide 5 - Open vraag
Welke bedrijfskosten zijn afhankelijk van de hoeveelheid hamburgers die je verkoopt? (ze nemen toe als je meer hamburgers verkoopt)
Slide 6 - Open vraag
Welke bedrijfskosten staan los van de hoeveelheid hamburgers die je verkoopt? (ze blijven hetzelfde, ongeacht de verkoop)
Slide 7 - Open vraag
4.2 Kosten Constante of variabele kosten?
Variabele kosten zijn afhankelijk van de verkoop (de afzet).
Constante kosten (vaste kosten) zijn niet afhankelijk van de verkoop.
Slide 8 - Tekstslide
17a. Een bedrijf dat kleding maakt, heeft bij een productie van 10.000 broeken per jaar in totaal € 250.000 aan kosten (constante & variabele kosten). De variabele kosten per product bedragen € 7,50. Bereken de totale constante kosten van dit bedrijf.
Slide 9 - Open vraag
17b. Een bedrijf dat kleding maakt, heeft bij een productie van 10.000 broeken per jaar in totaal € 250.000 aan kosten (constante & variabele kosten). De variabele kosten per product bedragen € 7,50. Bereken nu de constante kosten per broek.
Slide 10 - Open vraag
17c. Een bedrijf dat kleding maakt, heeft bij een productie van 10.000 broeken per jaar in totaal € 250.000 aan kosten (constante & variabele kosten). De variabele kosten per product bedragen € 7,50. Bereken de totale kosten bij een productieomvang van 20.000 producten.
Slide 11 - Open vraag
17d. Een bedrijf dat kleding maakt, heeft bij een productie van 10.000 broeken per jaar in totaal € 250.000 aan kosten (constante & variabele kosten). De variabele kosten per product bedragen € 7,50. Wat gebeurt er met de constante kosten per broek als het bedrijf nu 20.000 broeken produceert.
Slide 12 - Open vraag
4.2 Kosten Oefenen
Maak oefening 13-18
timer
10:00
Slide 13 - Tekstslide
Jaarlijkse premie voor verzekeringen
A
constante kost
B
variabele kost
Slide 14 - Quizvraag
Verpakkingskost voor ringen
A
constante kost
B
variabele kost
Slide 15 - Quizvraag
Rente die ik betaal voor een lening.
A
constante kost
B
variabele kost
Slide 16 - Quizvraag
Inkoopwaarde van de horloges.
A
constante kost
B
variabele kost
Slide 17 - Quizvraag
4.2 Kosten Oefenen
Maak oefening 13-18
timer
10:00
Slide 18 - Tekstslide
bedrijfskosten?
Slide 19 - Woordweb
4.2 Kosten Bedrijfskosten
Loonkosten: kosten voor salarissen personeel.
Huisvestingskosten: huur/hypotheek van het bedrijfspand, energie en water.
Verkoopkosten: de kosten die direct samenhangen met de verkoop.
Rentekosten: rente over een lening.
Afschrijvingskosten
Slide 20 - Tekstslide
Een verfwinkel heeft een nieuwe verfmengmachine aangeschaft. Deze machine kost € 30.000. Na 5 jaar is de machine bij verkoop nog € 5000 waard. Bereken de jaarlijkse afschrijvingskost.
Slide 21 - Open vraag
4.2 Kosten Afschrijvingskosten
Dit zijn kosten doordat kapitaalgoederen ieder jaar minder waard worden.
Het bedrag dat een kapitaalgoed na verkoop nog oplevert is de restwaarde.
Slide 22 - Tekstslide
4.2 Kosten Oefenen
Maak oefening 22-24
timer
3:00
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
4.2 Kosten
Ik kan uitleggen waarom produceren geld kost.
Ik kan het verschil uitleggen tussen constante en variabele kosten.
Ik kan verschillende soorten bedrijfskosten benoemen.