3E reH3

Rekenboekje H3
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Rekenboekje H3

Slide 1 - Tekstslide

Reserveren
geld opzij zetten voor grote uitgaven.
 
Vooral voor incidentele uitgaven moet je vaak reserveren.


Slide 2 - Tekstslide

voor welk soort uitgaven is het handig om geld te reserveren?
A
Vaste lasten
B
Dagelijkse uitgaven
C
incidentele uitgaven

Slide 3 - Quizvraag

Een auto kost over 3 jaar €2000. Je hebt al €740 gespaard. Hoeveel moet je per maand reserveren om het eindbedrag te halen?
A
€20
B
€30
C
€35
D
€45,50

Slide 4 - Quizvraag

Je wilt over een jaar een tablet van € 395 kopen. Je hebt van de winkel nog een tegoedbon van € 65.

Bereken de reservering per maand
A
€ 27,50
B
€ 32,91
C
€ 32,92
D
€ 395

Slide 5 - Quizvraag

H3.2 Nieuw banksaldo berekenen
  • Oud saldo (credit of debet)
  • plus alle ontvangen bedragen
  • min alle betalingen 
  • = nieuwe saldo 

debet = in de min, negatief, rood staan
credit = in de plus, positief, je hebt een tegoed

Slide 6 - Tekstslide

Yasmine heeft 100 euro credit op haar rekening. Ze geeft 25 euro uit.
Wat is het nieuw saldo?
A
75 euro debet
B
125 euro debet
C
125 credit
D
75 euro credit

Slide 7 - Quizvraag

Demi heeft €24,51 creditsaldo. Ze krijgt €9 en betaalt €50. Wat is haar nieuwe saldo?
A
€16,49 creditsaldo
B
€65,51 creditsaldo
C
€65,51 debetsaldo
D
€16,49 debetsaldo

Slide 8 - Quizvraag

Huiswerk:
We maken uit het rekenboekje 
H3.1: reserveren (vraag 1, 2, 4, 5) en 
H3.2: een nieuw banksaldo (vraag 2, 4, 5, 6)


Slide 9 - Tekstslide

Rekenboekje H3

Slide 10 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Terugblik H3.1 en H1.2 + nakijken
  2. Uitleg en instructie H3.3 en H3.4
  3. Rekenboekje H3.3: nieuw banksaldo berekenen (vraag 2, 3, 4c, 5, 7b, 9) en H3.4: kredietkosten bij een lening (vraag 1, 3)
Wat niet af is, is huiswerk.
4. afsluiting

Slide 11 - Tekstslide

Wat is reservering per maand?
A
bedrag dat je nodig hebt per maand
B
geld dat je per maand over hebt
C
elke maand een vlucht boeken

Slide 12 - Quizvraag

Een scooter kost over 2 jaar €1700.
Je hebt al €500 gespaard.
Hoeveel moet je per maand reserveren om het eindbedrag te halen?
A
€45,50
B
€30
C
€35
D
€50

Slide 13 - Quizvraag

Hoe bereken je het "nieuwe saldo" op een juiste manier?
A
Nieuw saldo+uitgaven-inkomsten=nieuw saldo
B
Geld-geld+geld=geld
C
Oud saldo+uitgaven-inkomsten=nieuw saldo
D
Oud saldo-uitgaven+ inkomsten=nieuwsaldo

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het nieuwe saldo als je € 400,- (debet) hebt, er een bedrag van € 250, - bij komt, en er een bedrag van €200,- af gaat omdat je de huur van je huis moet gaan betalen.
A
€ 350,- (debet)
B
€ 350,- (credit)
C
€ 650, - (credit)
D
€ 850,- (debet)

Slide 15 - Quizvraag

 Nakijken H.1: 
reserveren = benodigd bedrag : aantal maanden
1 a 1.700 – 500 = € 1.200                                 
   b 2 jaar = 24 maanden                                     1.200 : 24 = € 50 per maand
2 a lessen 25 × 35 = € 875                             prijsstijging 10% : 875 : 100 x 10 = € 87,50                                          totaal nodig: 875 + 87,50 = € 962,50
    b 3 jaar = 36 maanden                                962,50 : 36 = € 26,74 per maand
4 a 7.500 + 3.000 + 2.500 = € 13.000 nodig                        
   b sparen 75 × 12 × 5 = € 4.500 –                        te kort: 13.000 - 4.500 = € 8.500
   c extra reserveren 8.500 : (12 × 5) = € 141,67
5 Jantine heeft nodig: 9.000 – 2.500 = € 6.500
    Anderhalf jaar is 12 + 6 = 18 maanden
    Per maand moet ze reserveren: € 6.500 : 18 = € 361,11





timer
2:00

Slide 16 - Tekstslide

 Nakijken H1.2:
Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - uitgaven
2 Beginsaldo € 675 +  Ontvangsten € 534 -  Uitgaven (100 + 600 + 100 =) € 800  =
     Eindsaldo € 409 credit
4 Beginsaldo € 0,05 + Ontvangsten (25 + 20 =) € 45  - Uitgaven € 0 (€ 2,50 schoolfeest=contant!)       =  Eindsaldo € 45,05 credit
     Je hebt dus (net) genoeg om de trui van € 44,95 te kunnen kopen.
5 Beginsaldo € 275 + Ontvangsten (49 + 50 =) € 99 - Uitgaven € 325 =
    Eindsaldo € 49 credit
6 Beginsaldo € 41,45 +  Ontvangsten (68,25 + 10 =) € 78,25 -
    Uitgaven (28 + 12,50 =)  € 40,50 = Eindsaldo € 79,20 credit





debet = in de min, negatief, rood staan
credit = in de plus, positief, je hebt een tegoed
timer
2:00

Slide 17 - Tekstslide

Rentebedrag 
Je hebt €600 op je spaarrekening. Je ontvangt 0,3% rente.
Wat is je rentebedrag per jaar?                           
met verhoudingstabel                                           600 : 100 x 0,3 = €1,80
Wat is je rentebedrag na 4 jaar?
rente per jaar x aantal jaar
Wat is je rentebedrag na 7 maanden?
rente per jaar : 12 x aantal maanden

%
100
0,3
600

Slide 18 - Tekstslide

Kredietkosten
(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening
Bereken de kredietkosten van €3000,- en 36 maanden

Slide 19 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Terugblik H3.1 en H3.2 + nakijken
  2. Uitleg en instructie H3.3 en H3.4
  3. Rekenboekje H3.3:  een rentebedrag berekenen (vraag 2, 3, 4c, 5, 7b, 9)       en H3.4: kredietkosten bij een lening (vraag 1, 3)
        Wat niet af is, is huiswerk.
4. afsluiting om 14:35

Slide 20 - Tekstslide

Je hebt een spaarrekening met € 1.500
en ontvangt 1,2% rente.
Hoeveel rente ontvang je na 3 jaar?
Enkelvoudige rente
A
€ 54
B
€ 18
C
€ 1.554
D
€ 5,40

Slide 21 - Quizvraag

Bereken de rente na 10 maanden. €1.200 op de rekening tegen 1% rente.
A
€10
B
€12
C
€20
D
€22

Slide 22 - Quizvraag


Tess leent €1500 en kiest voor een looptijd van twee jaar. 
Bereken de kredietkosten. 
A
€71
B
€204
C
€1500
D
€1704

Slide 23 - Quizvraag

Fijn weekend

Slide 24 - Tekstslide

Rekenboekje H3

Slide 25 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Terugblik H3.1 en H3.2 + H3.3 + nakijken
  2. Uitleg en instructie H3.4 en H3.5
  3. Rekenboekje H3.4: kredietkosten bij een lening (vraag 1, 3, 5ab, 6, 7) en H3.5 vreemd geld kopen en verkopen (vraag 1a, 2, 5, 7)
Wat niet af is, is huiswerk.
4. afsluiting

Slide 26 - Tekstslide

3.1 en 3.2
  • Reserveren = geld opzij zetten voor grote uitgaven.
  • benodigd bedrag : aantal maanden

  • Nieuw saldo berekenen =
  • Oud saldo (credit of debet) plus alle ontvangen bedragen min alle betalingen 




Slide 27 - Tekstslide

Wat is credit?
A
een positief saldo, in de plus
B
een negatief saldo, in de min, rood staan

Slide 28 - Quizvraag

Wat is debet?
A
een positief saldo, in de plus
B
een negatief saldo, in de min, rood staan

Slide 29 - Quizvraag

Kredietkosten
(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening
Bereken de kredietkosten van €3000,- en 36 maanden

Slide 30 - Tekstslide


Tess leent €1500 en kiest voor een looptijd van twee jaar. 
Bereken de kredietkosten. 
A
€71
B
€204
C
€1500
D
€1704

Slide 31 - Quizvraag

Omrekenen van vreemd geld naar euro's

Slide 32 - Tekstslide

Ik maak gebruik van vreemd geld als ik op vakantie ga naar .....
A
Spanje
B
Griekenland
C
Noorwegen
D
Italië

Slide 33 - Quizvraag

De wisselkoers van € 1 is:
bij kopen: $ 1,30
bij verkopen $ 1,28
Hoeveel dollar krijg je voor € 300?
A
$ 384
B
$ 231
C
$ 390
D
$ 234

Slide 34 - Quizvraag

Als je vreemd geld koopt, reken je met de hoge wisselkoers
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quizvraag