Giraffen 6/7

Giraffen 6/7
Taal/ Spelling les 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Giraffen 6/7
Taal/ Spelling les 

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind ik de persoonsvorm?

Slide 2 - Woordweb

Hoe vind ik het onderwerp?

Slide 3 - Woordweb

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Woordweb

lidwoord

Slide 5 - Woordweb

Teun ....... zich als piraat voor Halloween. (verkleden t.t.)
A
VERKLEED
B
VERKLEEDDEN
C
VERKLEEDT
D
VERKLEDEN

Slide 6 - Quizvraag

Amy ....... haar hondje die in het water valt. (redden t.t.)
A
redt
B
redden
C
red
D
gered

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord is de persoonsvorm in de zin 'Zij loopt elke dag naar school'?
A
Naar school
B
loopt
C
Elke dag
D
Zij

Slide 8 - Quizvraag

Mike ...... de gasten van het hotel bij de balie. (ontvangen t.t.)
A
ontvangen
B
ontvangt
C
ontvang
D
ontving

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin 'De kat zat op de vensterbank'?
A
De kat
B
De
C
Vensterbank
D
Zat op de vensterbank

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord is het onderwerp in de zin 'De kinderen spelen vrolijk in de speeltuin'?
A
In de speeltuin
B
De
C
De kinderen
D
Spelen vrolijk

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin 'Ik ga morgen naar de stad'?
A
Naar de stad
B
Morgen
C
ga
D
Ik

Slide 12 - Quizvraag

Michelle ....... vaak vals tijdens het kwartetten. (spelen t.t.)
A
speel
B
speelt
C
spelen
D
speeld

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een voegwoord?
A
mooi
B
lopen
C
huis
D
en

Slide 14 - Quizvraag

Kies het juiste zelfstandig naamwoord.
A
zwemmen
B
fiets
C
is
D
snel

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord is een werkwoord?
A
tafel
B
slapen
C
rood
D
stoel

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord?
A
auto
B
mooi
C
groot
D
lopen

Slide 17 - Quizvraag

....... Shelly zich aan die scherpe schroef? (verwonden t.t.)
A
verwond
B
verwonden
C
verwont
D
verwondt

Slide 18 - Quizvraag

Kies het juiste voegwoord.
A
lopen
B
huis
C
maar
D
mooi

Slide 19 - Quizvraag

Welke afkorting past er in de zin?

Doe je boek open op .... 34.
A
blz.
B
bla
C
zoz

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
dinamo
B
dienamo
C
dynamo
D
dynaamo

Slide 21 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
onspanning
B
ontspanning
C
ontspaning
D
onspaning

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
woningkje
B
wooninkje
C
woninkje
D
woningje

Slide 23 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
hieëna
B
hyeena
C
hyjena
D
hyena

Slide 24 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
constructie
B
konstructie
C
concructie
D
construcsie

Slide 25 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
terapie
B
therapie
C
teerapie
D
theraapie

Slide 26 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
's morgens
B
Smorgens
C
'S morgens
D
'S Morgens

Slide 27 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
buro
B
bureau
C
burreau
D
buroo

Slide 28 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
goochelaar
B
googelaar
C
gochelar
D
gochelaar

Slide 29 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
krab
B
krap

Slide 30 - Quizvraag

Welk woord is goed gespeld?
A
voetbalclup
B
voetbalclub

Slide 31 - Quizvraag