3.3 De concurrentiepositie

3.3 De concurrentiepositie
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3.3 De concurrentiepositie

Slide 1 - Tekstslide

Wie zijn de vragers op de arbeidsmarkt?
A
Mensen die betaald werk doen
B
Werklozen
C
Mensen die betaald werk doen en op zoek zijn naar betaald werk
D
Werkgevers

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een krappe arbeidsmarkt?
A
Arbeidsvraag is groter dan arbeidsaanbod
B
Arbeidsaanbod is groter arbeidsvraag

Slide 3 - Quizvraag

Het werk wordt overgenomen door een machine, welk soort werkloosheid ontstaat dan?
A
Structurele werkloosheid
B
Frictiewerkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Regionale werkloosheid

Slide 4 - Quizvraag

Lesdoelen
Aan het eind van de les weet je:
  • Ik kan uitleggen hoe bedrijven personeel gebruikt om een hogere winst te behalen
  • Ik kan uitleggen hoe personeel invloed kan hebben op de concurrentiepositie van een bedrijf

Slide 5 - Tekstslide

Concurrentiepositie
Onderscheiden van de concurrent door:
  • Prijs
  • Kwaliteit
  •  Service
Hoe kan je de concurrentiepositie meten?

Slide 6 - Tekstslide

Concurrentiepositie
Onderscheiden van de concurrent door:
  • Prijs
  • Kwaliteit
  •  Service
Hoe kan je de concurrentiepositie meten?
Door het marktaandeel te berekenen aan de hand van afzet of omzet

Slide 7 - Tekstslide

Verbeteren door mechanisering
Door mechanisering -> 
minder personeel -> 
lagere loonkosten ->
lagere kostprijs

  • Gevolg werkgelegenheid? 

Slide 8 - Tekstslide

Bedrijfstijd verlengen
  • Meer werkgelegenheid
  • Meer productie met dezelfde machines -> machinekosten per product lager

Slide 9 - Tekstslide

Bedrijfstijd verlengen
Stel, een bedrijf heeft een machine die €50.000 per jaar kost aan vaste kosten (afschrijving en onderhoud). De variabele kosten bedragen €10 per uur.

Situatie 1: De machine wordt 1.000 uur per jaar gebruikt.
Totale kosten per jaar: €50.000 (vaste) + €10.000 (variabele) = €60.000
Kosten per uur: €60.000 ÷ 1.000 = €60 per uur

Situatie 2 (verlengde bedrijfstijd): De machine wordt 2.000 uur per jaar gebruikt.
Totale kosten per jaar: €50.000 (vaste) + €20.000 (variabele) = €70.000
Kosten per uur: €70.000 ÷ 2.000 = €35 per uur

Slide 10 - Tekstslide

Hoe creëer je meer werkgelegenheid?
  • ADV: ArbeidsDuurVerkorting
  • Werk wordt verdeeld over meerdere mensen -> werkgelegenheid neemt toe
  • Kosten per product blijft gelijk

Slide 11 - Tekstslide

Maken
K + B: 3.3 TJ + RT

Slide 12 - Tekstslide