Les 1.3 en 1.4 Werkwoordspelling

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd?
Hij (dansen) de tango.

Slide 2 - Open vraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

(drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?

Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt

Slide 4 - Quizvraag

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?

Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 5 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de tegenwoordige tijd in.

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
vint

Slide 6 - Quizvraag

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 7 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt
C
landde
D
lant

Slide 8 - Quizvraag

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.

Slide 9 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Jaimy ... (grillen) zijn hamburger op de barbecue.
A
grilt
B
grillt
C
grild
D
grilld

Slide 10 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
De kok (snijden) ... de groente voor het hoofdgerecht.
A
Snijd
B
Snij
C
Snijdt
D
Sneed

Slide 11 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Raden) ... je vader het goede antwoord?
A
Raad
B
Raadt
C
Raadde

Slide 12 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

(vinden) je moeder dat je je kamer
op moet ruimen?
A
vind
B
vindt

Slide 13 - Quizvraag

Geen hoofdletter

Slide 14 - Tekstslide

HOOFDLETTERS
Een naam van iemand begint altijd met een hoofdletter.
Ook een straatnaam begint met een hoofdletter.
Aan het begin van een zin krijg je altijd een hoofdletter.
organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter

Slide 15 - Tekstslide

Hoofletters bij namen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 16 - Tekstslide

Hoofdletter - feestdagen
Namen van feestdagen, (religieuze) feesten en gedenkdagen krijgen namelijk een hoofdletter.

  • Kerstmis
  • Hemelvaartsdag
  • Vaderdag
  • Suikerfeest

Slide 17 - Tekstslide

PVVT
  • Persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden\
  • Hoe maak je die ook alweer? 

Slide 18 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd - de regels
Onderwerp
Regel
Voorbeeld
ik / ... jij?
ik-vorm+te
ik-vorm+de
Ik maakte mijn huiswerk. 
Maakte jij je huiswerk?
jij ...
ik-vorm+te
ik-vorm+de
Jij maakte je huiswerk. 
Hij / zij / het / u
ik-vorm+te
ik-vorm+de
Hij maakte zijn huiswerk. 
Het maakte niet uit. 
wij / zij / jullie
ik-vorm+ten
ik-vorm+den
Wij maakten ons huiswerk. 
Jullie maakten jullie huiswerk. 

Slide 19 - Tekstslide

PERSOONSVORM VERLEDEN TIJD

Soms ontstaat er een dubbele -d of een dubbele -t.
Dit ligt aan de letter waarop de ik-vorm eindigt.
werk - werkten 
hechten - hechtte(n)
antwoord - antwoordde(n)
Dit gebeurt alleen bij de PV VT!


Slide 20 - Tekstslide

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Zij ______________ (rusten)
A
ruste
B
rustte

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Hij ______________ (luisteren)
A
luisterde
B
luisterdde

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm in de verleden tijd?

De student ...... (schrijven) de hele les aan een brief.
A
schrijf
B
schreef
C
schreven
D
schreeft

Slide 23 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis.

Slide 24 - Quizvraag

Pagina 148 t/m 166

Ga verder waar je bent gebleven :)

Slide 25 - Tekstslide