Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
That is an amazinggirl.
Slide 7 - Tekstslide
Adverb = bijwoord
Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een anderbijwoord, eenbijvoeglijk naamwoordof dehele zin.
Mary singswonderfully.
Slide 8 - Tekstslide
Hoe maak je een bijwoord?
Bijvoeglijk naamwoord + LY
Slide 9 - Tekstslide
DUS...
Ron is a carefuldriver (zegt iets over zelfst. naamw. dus geen -ly)
Ron drivescarefully (zegt iets over hoe hij iets doet, dus + ly)
Slide 10 - Tekstslide
Word order
adverbs of time, place, manner, frequency
Slide 11 - Tekstslide
Adverbs of time & place
Ezelsbruggetje?
Slide 12 - Tekstslide
Adverbs of place
Plaats in de zin?
Achteraan, maar vóór de tijdbepaling
(ezelsbruggetje!)
Ik was gisteren in Groningen
I was in Groningen yesterday
Slide 13 - Tekstslide
Adverbs of manner
Zegt iets over hoe iets gebeurt. Zegt iets over een werkwoord, een bijwoord, een bijv. naamwoord.
I'm very angry with you right now
He left the shop quietly
Slide 14 - Tekstslide
Adverbs of manner
Zegt het iets over een bijv naamwoord of bijwoord? Dan komt het woord daar direct voor:
I'm very angry with you right now (zegt iets over angry)
My uncle drives reallydangerously (zegt iets over dangerously)
Slide 15 - Tekstslide
Adverbs of manner
Zegt het iets over een werkwoord? Dan aan het eind van de zin OF voor het hoofdwerkwoord:
He left the shop quietly (zegt iets over hoe hij vertrok)
We nervously waited for the train (zegt iets over hoe we wachtten)
Slide 16 - Tekstslide
Adverbs of frequency
Geven aan hoe vaak iets gebeurt, bijv. always, never, often, sometimes, usually etc
Slide 17 - Tekstslide
Adverbs of frequency
Waar in de zin?
Voor het hoofdwerkwoord, maar na een vorm van to be: