16 mei A2C - repeat grammar adj adv + word order

WELCOME
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELCOME

Slide 1 - Tekstslide

Today's lesson

  • Reading
  • Repeat grammar
  • Grammar kahoot
  • U6L4

Slide 2 - Tekstslide




               
              Read your book for 10 min 

Slide 3 - Tekstslide

Homework: vocabulary U6L3

Slide 4 - Tekstslide

adjectives & adverbs

word order

Slide 5 - Tekstslide

Adjectives & adverbs
Bijv. naamwoorden & bijwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Adjectives = bijv naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand 
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.


That is an amazing girl.



Slide 7 - Tekstslide

Adverb = bijwoord
Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord of de hele zin.
                                                                                    

                                                                                 Mary sings wonderfully.
                                             


Slide 8 - Tekstslide

Hoe maak je een bijwoord?
Bijvoeglijk naamwoord + LY

Slide 9 - Tekstslide

DUS...

Ron is a careful driver (zegt iets over zelfst. naamw. dus geen -ly)

Ron drives carefully (zegt iets over hoe hij iets doet, dus + ly)

Slide 10 - Tekstslide

Word order
adverbs of time, place, manner, frequency

Slide 11 - Tekstslide

Adverbs of time & place
Ezelsbruggetje?

Slide 12 - Tekstslide

Adverbs of place
Plaats in de zin?
Achteraan, maar vóór de tijdbepaling
(ezelsbruggetje!)

Ik was gisteren in Groningen

I was in Groningen yesterday

Slide 13 - Tekstslide

Adverbs of manner
Zegt iets over hoe iets gebeurt. Zegt iets over een werkwoord, een bijwoord, een bijv. naamwoord.


I'm very angry with you right now
He left the shop quietly



Slide 14 - Tekstslide

Adverbs of manner
Zegt het iets over een bijv naamwoord of bijwoord? Dan komt het woord daar direct voor:


I'm very angry with you right now (zegt iets over angry)
My uncle drives really dangerously (zegt iets over dangerously)



Slide 15 - Tekstslide

Adverbs of manner
Zegt het iets over een werkwoord? Dan aan het eind van de zin OF voor het hoofdwerkwoord:


He left the shop quietly (zegt iets over hoe hij vertrok)
We nervously waited for the train (zegt iets over hoe we wachtten)



Slide 16 - Tekstslide

Adverbs of frequency
Geven aan hoe vaak iets gebeurt, bijv. always, never, often, sometimes, usually etc






Slide 17 - Tekstslide

Adverbs of frequency
Waar in de zin? 
Voor het hoofdwerkwoord, maar na een vorm van to be:

I always walk to school (vóór walk)
I am sometimes late (ná am)





Slide 18 - Tekstslide

Questions?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

U6L4
Do exercise 2, 3 and 7 on p. 251




Slide 21 - Tekstslide

For  Friday: study vocabulary U6L3




Slide 22 - Tekstslide

U5L2
Do listening exercise 10+11 together







Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide