Fictie & Spreekvaardigheid - Les 3

Nederlands
 Fictie & Spreken
Les 1: Een goede speech

Nederlands
 Fictie & Spreekvaardigheid
Les 3
P1 - H2d 2022-2023
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
 Fictie & Spreken
Les 1: Een goede speech

Nederlands
 Fictie & Spreekvaardigheid
Les 3
P1 - H2d 2022-2023

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van deze les...

... weet je waar je op moet letten bij het houden van de pitch.

... weet je wat lichaamstaal, stemgebruik en leestekens betekenen voor een presentatie.

Slide 2 - Tekstslide

Beoordelingscriteria
  • Spreekvaardigheid
  • Houding
  • Inleiding en slot
  • Beeld
  • Originaliteit
  • Beoordeling boek
  • Inhoud (slide 6 t/m 17)

Slide 3 - Tekstslide

Beoordeling - Inhoud
Alle inhoud is in de presentatie aanwezig en wordt toegelicht. 

  • verhaal (samenvatting)
  • spanning
  • personages
  • tijd
  • realisme
  • vertelperspectief

Slide 4 - Tekstslide

Vertelperspectief
Vertelperspectief
Het standpunt van waaruit een verhaal wordt verteld.

1. Ik-vertelperspectief
De gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm.

2. Personaal vertelperspectief
De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld.

Slide 5 - Tekstslide

Vertelperspectief
3. Auctoriaal vertelperspectief
Dit is een alwetende verteller, die zelf geen rol speelt in het verhaal, maar hij weet alles van alle personages en gebeurtenissen.

4. Wisselend perspectief 
Als een schrijver kiest voor het ik-perspectief of het hij- of zij-perspectief, dan kunnen verschillende personages elkaar afwisselen als hoofdpersoon.
Er kan dan ook sprake zijn van meerdere verhaallijnen
In elke verhaallijn draait het om andere personages en gebeurtenissen.

Slide 6 - Tekstslide

Realisme
Realisme
In hoeverre kan een verzonnen verhaal wel of niet echt gebeuren?
Realistisch 
Een schrijver verzint mensen en gebeurtenissen die erg lijken op de werkelijkheid, die echt zouden kunnen gebeuren.
Niet-realistisch / onrealistisch 
Een schrijver verzint een verhaal met mensen en gebeurtenissen, die in werkelijkheid niet kunnen gebeuren.

Slide 7 - Tekstslide

Realisme
Realismelijn
Elk verhaal kun je ergens plaatsen op de realismelijn.
Heel realistisch – een beetje realistisch – niet-realistisch

Hoe realistisch is een verhaal? 
Hoe realistisch een verhaal is, wordt bepaald door de beschrijving van:
tijd, omgeving, personages, gesprekken, gedachten, problemen, bezigheden, gebeurtenissen, de afloop.

Slide 8 - Tekstslide

Personages
Hoofdpersoon
Dit is de belangrijkste persoon (soms meer dan 1). Van een hoofdpersoon kom je het meeste te weten, het grootste deel van het verhaal ‘beleef’ je door zijn/haar ogen. Hij/zij heeft vaak een belangrijk probleem of een opdracht.

Bijpersonen
Deze personen zijn minder belangrijk en je komt over hen minder te weten. Je leert hen minder goed kennen.

Slide 9 - Tekstslide

Personages
Relaties tussen personages (kunnen veranderen in het verhaal)

Helpers
Bijfiguren die de hoofdpersoon helpen om zijn doel te bereiken.

Tegenstanders 
Bijfiguren die de hoofdpersoon tegenwerken.



Slide 10 - Tekstslide

Personages
Ontwikkeling
In een verhaal maken personages een ontwikkeling door. Ze worden ouder, volwassen. Ze veranderen van karakter, van gedrag. Ze komen tot inzichten, verwerken wat ze hebben meegemaakt.

Beschrijving van een personage
Uiterlijk en karaktereigenschappen
Kenmerken: geslacht, leeftijd, achtergrond



Slide 11 - Tekstslide

Spanning
Spanning
Alles wat je benieuwd maakt naar het vervolg of de afloop van het verhaal.

Technieken waarmee spanning wordt gecreëerd  
(en die te maken hebben met gebeurtenissen)
  • Hoofdpersoon bevindt zich in gevaarlijke situatie/omgeving
  • Verhaal krijgt onverwachte wending 
  • Cliffhanger: onderbreking verhaal op beslissend moment

Slide 12 - Tekstslide

0

Slide 13 - Video

Spanning
Overige technieken waarmee spanning wordt gecreëerd
Open plekken: Er worden vragen bij je opgeroepen. Je moet verder kijken om te ontdekken hoe de open plekken worden ingevuld.

Vermoedens: De schrijver wekt vermoedens bij de kijker. Je moet verder lezen om erachter te komen of je vermoedens juist zijn.

Uitstel: De ontknoping laat op zich wachten.  

Informatievoorsprong:  
De lezer weet iets wat de hoofdpersoon nog niet weet.

Slide 14 - Tekstslide

Tijd
Hoe wordt tijd zichtbaar in een verhaal? 

  • Het noemen van een jaartal.
  • Het voorkomen van historische figuren/gebeurtenissen.
  • Het beschrijven van historische, hedendaagse, toekomstige   ruimte met kenmerkende gebouwen, gebruiken, ruimte.

Slide 15 - Tekstslide

Lichaamstaal
  • je houding
  • je mimiek
  • je gebaren
  • oogcontact

Slide 16 - Tekstslide

Stemgebruik
  • toonhoogte
  • tempo
  • volume
  • intonatie

Slide 17 - Tekstslide

Leestekens
  • spreekpauzes
  • uitroeptekens
  • vragende zinnen

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Bekijk de filmpjes op de volgende slides zelf en doe mee!
Het gebruik van je stem, houding en contact maken met je publiek.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video