Les 8 herhalen zinsdelen en het benoemen ervan

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel


Je leert over de functie van verschillende zinsdelen en het herkennen ervan.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Eerste uur:
Wat moet je leren voor de toets week?
Herhalen van alle zinsdelen.
Oefenen met zinnen.

Tweede uur: 
Theorie hoofdstuk 5 - doelen van teksten.
Zelf aan de slag.

Slide 3 - Tekstslide

Leren voor toets week
Hoofdstuk 1 - het onderwerp van de tekst blz. 12
Hoofdstuk 2 - deelonderwerpen blz. 42
Hoofdstuk 3 - inleiding, slot, hoofdgedachte blz. 72
Hoofdstuk 4 - tekstverbanden en signaalwoorden blz. 102
Hoofdstuk 5 - het doel van een tekst blz. 132
Hoofdstuk 6 - tekst en beeld blz. 162
De Brug blz. 236 t/m 245.
Alle gemaakte oefeningen en je aantekeningen!

Slide 4 - Tekstslide

Zinsontleden stap voor stap!

Stap 1: Zoek de persoonsvorm!
Stap 2: Zet streepjes tussen de zinsdelen!
Stap 3: Zoek het werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin)!
Stap 4: Wat is het onderwerp?
Stap 5: Is er een lijdend voorwerp en wat is die?
Stap 6: Is er een meewerkend voorwerp en wat is die?
Stap 7: Welke zinsdelen blijven over? Dit is de bijwoordelijke bepaling.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm en zinsdelen
Elke zin heeft een werkwoord. 
Een van die werkwoorden is de persoonsvorm

De persoonsvorm is de regisseur van een zin die zich aanpast aan de tijd en het getal (enkelvoud/ meervoud)

Slide 6 - Tekstslide

Zo vind je de persoonsvorm (pv)
  1. Maak de zin vragend. Het werkwoord dat vooraan staat, is de pv.

  2. Zet de zin in een andere tijd. Verleden tijd wordt tegenwoordige tijd en andersom. Het werkwoord dat mee verandert, is de pv.

  3. Verander het getal in de zin: Maak van het enkelvoud meervoud en andersom. Het werkwoord dat mee verandert, is de pv

Slide 7 - Tekstslide

Het werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde is: 

  • de persoonsvorm en andere werkwoorden in de zin.
  • Alleen de persoonsvorm verandert als enkelvoud meervoud wordt of als de tijd (tegenwoordige en verleden tijd) verandert.

Slide 8 - Tekstslide

Onderwerp (ow) blz. 58
  • Het onderwerp (ow) geeft aan wie of wat iets 'doet' of  'ondergaat'.
Vb. Frodo draagt de ring. -> wie of wat draagt? -> Frodo

  • Het onderwerp kan enkelvoud of meervoud zijn.
  • Meestal staat het onderwerp naast de persoonsvorm.

Slide 9 - Tekstslide

Onderwerp (ow) blz. 58
Hoe vind je het onderwerp?
  1. Zoek de persoonsvorm (pv).
  2. Zet strepen tussen de zinsdelen van de zin.
  3. Stel de vraag: Wie/wat + persoonsvorm?
  4. Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Slide 10 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een lijdend voorwerp heeft.
Lijdend voorwerp (lv) blz.118

Slide 11 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Wie of wat (vaak een wat)
+
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
=
Het lijdend voorwerp


Slide 12 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (lv)
Een zinsdeel met een hoeveelheid of een tijdsbepaling is NOOIT een lijdend voorwerp!

Het lijdend voorwerp begint NOOIT met een voorzetsel (aan, achter, bij, in, met, naast, onder, op, over, van, voor etc.)
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 13 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (mw) 
Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
Het gaat dus om een 'aan wie'!

Je kunt er 'voor' of 'aan' voor denken. Voor kun je moeilijker weglaten.






Slide 14 - Tekstslide

Zo vind je het meewerkend voorwerp...


  1. Noteer onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
  2. Stel de vraag: aan/ voor wie + wg + onderwerp + lijdend voorwerp?
  3. Controleer of je 'aan' (voor) kunt weglaten of toevoegen?

Slide 15 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (lv)
De bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel die antwoord geeft op de vragen als: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar? Wanneer? 

De bijwoordelijke bepaling geeft vaak een reden -> daarom en een tijds- en plaatsbepaling.
Bijwoordelijke bepaling

Slide 16 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (lv)
Woorden als niet, wel, absoluut, eigenlijk, natuurlijk, vermoedelijk, waarschijnlijk etc. geven geen antwoord op een vraag, maar blijven over als je de zinsdelen gaat benoemen. 

Het zinsdeel dat 'overblijft' en geen andere functie heeft in de zin, is de bijwoordelijke bepaling. 
Bijwoordelijke bepaling

Slide 17 - Tekstslide

Zelf aan de slag


Log in en maak nu de volgende vragen in LessonUp ->
 log in en kies voor 'grammatica - redekundig ontleden -> les 8 herhalen zinsdelen en het benoemen ervan.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de eerste stap bij zinsontleding?
A
de persoonsvorm zoeken
B
het onderwerp zoeken
C
het gezegde benoemen
D
zinsdelen maken

Slide 19 - Quizvraag

Zinsontleding vind ik super gaaf!

Wat is het gezegde van bovenstaande zin?
A
Er is geen gezegde
B
vind
C
super gaaf
D
vind ik

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
gekeken.
Het onderwerp
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 21 - Sleepvraag

Welke manier is ONJUIST bij het vinden van de persoonsvorm?
A
Door er een vraagzin van te maken. De pv staat dan vooraan in de zin.
B
Door de tijdsproef toe te passen
C
De getalsproef (enk veranderen in mv of mv veranderen in enk)
D
Door te vragen 'wie doet het?"

Slide 22 - Quizvraag

Hoe heet het zinsdeel dat een plaats of tijd aanduidt?
A
het onderwerp
B
de persoonsvorm
C
het lijdend voorwerp
D
de bijwoordelijke bepaling

Slide 23 - Quizvraag

Welke zinsdelen zijn goed?
A
Wij /gaan/ niet / naar school fietsen.
B
Wij /gaan/ niet / naar school/ fietsen.
C
Wij /gaan/ niet naar school fietsen.
D
Wij /gaan niet / naar school fietsen.

Slide 24 - Quizvraag

Welke vraag stel je jezelf om het onderwerp te vinden?
Schrijf het helemaal uit.

Slide 25 - Open vraag

Het meewerkend voorwerp gaat altijd over een persoon (aan/voor wie)
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Mijn zus | geeft veel geld aan kleding | uit.
A
Deze zinsontleding is goed.
B
Deze zinsontleding is fout.

Slide 27 - Quizvraag


Mijn zus / geeft / veel geld / aan kleding / uit.

Welke onderstaande bewering is juist?

A
Mijn zus = onderwerp veel geld = lijdend voorwerp
B
Mijn zus = onderwerp aan kleding = meewerkend voorwerp
C
Veel geld = onderwerp aan kleding = bijwoordelijk bepaling
D
Veel geld = onderwerp geeft uit = werkwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quizvraag

Welk zinsdeel begint NOOIT met een voorzetsel?
A
het meewerkend voorwerp
B
het lijdend voorwerp
C
de bijwoordelijke bepaling

Slide 29 - Quizvraag

Welke vraag stel je jezelf om het lijdend voorwerp te vinden?
Schrijf het helemaal uit.

Slide 30 - Open vraag

"Martijn had een tien voor zinsontleding."

In de bovenstaande zin is "Martijn" het onderwerp.
A
Juist
B
Niet juist

Slide 31 - Quizvraag

Welk zinsdeel geeft aan: 'voor wie' of 'aan wie'
A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
meewerkend voorwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 32 - Quizvraag

Veel Nederlandse illusionisten  winnen  bij wedstrijden in binnen- en buitenland  belangrijke prijzen.

De persoonsvorm 
Het onderwerp 
Het werkwoordelijk gezegde 
Overig 
Veel Nederlandse illusionisten 
Winnen 
bij wedstrijden in binnen- en buitenland
Belangrijke prijzen 

Slide 33 - Sleepvraag

Wat is het eerste zinsdeel van de volgende zin:
Mijn vader is de allerbeste!
A
mijn
B
mijn vader
C
vader
D
is

Slide 34 - Quizvraag

Welke vraag stel je jezelf om het meewerkend voorwerp te vinden?
Schrijf het helemaal uit.

Slide 35 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
gekeken.
Het werkwoordelijk gezegde
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 36 - Sleepvraag

Wat is de eerste stap die je zet om de zin in zinsdelen te verdelen?
A
het onderwerp zoeken
B
de persoonsvorm zoeken
C
stukjes voor de persoonsvorm plaatsen
D
alle werkwoorden apart zetten

Slide 37 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Kapitein Haak probeert Peter Pan nog steeds te pakken.
A
Kapitein Haak
B
Peter Pan
C
probeert

Slide 38 - Quizvraag

Ondertussen  is  het briefje van twintig euro  verdwenen.  

De persoonsvorm 
Het onderwerp 
Het werkwoordelijk gezegde 
Overig 
Ondertussen 
Is
Het briefje van twintig euro 
verdwenen 

Slide 39 - Sleepvraag

Meer oefenen?
Wil je meer oefenen met zinsontleding, kijk op 

Slide 40 - Tekstslide




Tot zo over 5 minuten!


Slide 41 - Tekstslide