Ik kan zwakke werkwoorden in de verleden tijd correct spellen.
Ik kan een bijvoeglijk naamwoord correct spellen.
Ik kan benoemen wanneer je als en dan bij de trappen van vergelijking gebruikt.
Ik kan als en dan op de juiste manier in de zin gebruiken.
Ik kan de dicteewoorden op blz. 158 correct spellen.