Herhaling klas 1 hoofdstuk 4

LESOPZET


ABSENTIE
VRAGEN OVER REPETITIE?

LESSONUP

QUIZLET?

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
neMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

LESOPZET


ABSENTIE
VRAGEN OVER REPETITIE?

LESSONUP

QUIZLET?

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 4.1 fictie

Ik kan een spannend deel in een verhaal herkennen en aanwijzen.


Ik kan uitleggen wat spanningsvragen en cliffhangers zijn.




Slide 2 - Tekstslide

Een spanningsvraag heeft als doel:
A
het verhaal spannend te maken.
B
een gebeurtenis uit te stellen.
C
veel vragen te gebruiken in het verhaal.
D
je nieuwsgierig maken.

Slide 3 - Quizvraag

WAT IS EEN CLIFFHANGER?

Slide 4 - Open vraag

Leerdoelen 4.2 lezen

Ik kan de inleiding, de kern en het slot van een tekst herkennen en aanwijzen.

Ik kan signaalwoorden van een opsommend tekstverband herkennen en benoemen.

Ik kan de bedoeling (informeren) van een schrijver vaststellen.

Ik kan voorbeelden noemen van informatieve teksten.

Slide 5 - Tekstslide

Welke signaalwoorden horen er bij een opsomming?
A
maar, daarentegen
B
als eerste, tot slot
C
kortom, samenvattend
D
eerst, toen

Slide 6 - Quizvraag

INLEIDING

Slide 7 - Woordweb

KERN

Slide 8 - Woordweb

SLOT

Slide 9 - Woordweb

Wat is een driedeling?

Slide 10 - Open vraag

Welk deel mist er bij een tweedeling?
A
inleiding
B
kern
C
slot
D
titel

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de bedoeling van de schrijver met het tekstdoel 'informeren'?
A
De lezer tot actie aanzetten
B
De lezer overtuigen van zijn mening
C
De lezer informatie geven over een bepaald onderwerp
D
De lezer 'plezieren' met z'n tekst

Slide 12 - Quizvraag

Voorbeelden van informatieve teksten zijn:

Slide 13 - Woordweb

Leerdoelen 4.3 woorden

Ik kan de betekenis van de behandelde woorden opnoemen.

Ik kan de behandelde woorden op de juiste manier in een zin gebruiken.

Ik kan de Moeilijke-woordenwijzer toepassen in een tekst.

Slide 14 - Tekstslide

Maak een zin met het woord 'concentreren'.

Slide 15 - Open vraag

Wat is de betekenis van 'grondig'?
A
trouwens, ook
B
behoorlijk, flink, goed
C
op het moment van, gedurende
D
natuurlijk

Slide 16 - Quizvraag

Maak een zin met het woord 'in oorspronkelijke staat'.

Slide 17 - Open vraag

Leerdoelen 4.4 grammatica

Ik kan uitleggen wat lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden zijn.


Ik kan lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden in een zin herkennen en benoemen.

Slide 18 - Tekstslide

Benoem de werkwoorden (WW):

Ik geef veel geld uit aan kleding.

A
ik
B
geef
C
aan kleding
D
geef uit

Slide 19 - Quizvraag

Benoem de zelfstandige naamwoorden (ZN):

Ik geef veel geld uit aan kleding.

A
geld, kleding
B
ik
C
kleding
D
geld

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel bijvoeglijke naamwoorden (BN) staan er in de volgende zin:
Mijn lieve, knappe en zorgzame moeder heeft geweldige kinderen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quizvraag

Leerdoelen 4.5 spelling

Ik kan zwakke werkwoorden in de verleden tijd correct spellen.

Ik kan een bijvoeglijk naamwoord correct spellen.

Ik kan benoemen wanneer je als en dan bij de trappen van vergelijking gebruikt.

Ik kan als en dan op de juiste manier in de zin gebruiken.

Ik kan de dicteewoorden op blz. 158 correct spellen.


Slide 22 - Tekstslide

Noteer de pv in de verleden tijd:
Mijn moeder ............ zich aan het kastje.
A
stoot
B
stotte
C
stootte
D
stootten

Slide 23 - Quizvraag

Noteer de pv in de verleden tijd:
De paarden ........... door de wei.
A
draafte
B
draafde
C
draafden
D
draaften

Slide 24 - Quizvraag

Noteer de pv in de verleden tijd:
Mijn zusje ....... in haar eentje naar Cambodja.
A
reist
B
reiste
C
reisde
D
gereisd

Slide 25 - Quizvraag

Dictee
Noteer de woorden achter elkaar,
met een spatie ertussen.

Slide 26 - Open vraag

Als of dan?
Mijn ontbijt is net zo lekker ..... Jelles ontbijt.
A
als
B
dan

Slide 27 - Quizvraag

Als of dan?
Een goede zin bestaat uit meer ...... twee woorden.
A
als
B
dan

Slide 28 - Quizvraag

Als of dan?
Mijn kapper is twee keer zo duur ..... die van Jasmin.
A
als
B
dan

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide