Week 16 maandag 1B

Maandag 16 april 
  • Aanstaande woensdag: repetitie hoofdstuk 4
  • Huiswerk: 4.2 opdracht 14 t/m 17 af
  • Nakijken: alle gemaakte opdrachten van hoofdstuk 4/ Lezen uit leesboek
  • Repetitie hoofdstuk 3 bespreken
  • Afvinken leerdoelen
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Maandag 16 april 
  • Aanstaande woensdag: repetitie hoofdstuk 4
  • Huiswerk: 4.2 opdracht 14 t/m 17 af
  • Nakijken: alle gemaakte opdrachten van hoofdstuk 4/ Lezen uit leesboek
  • Repetitie hoofdstuk 3 bespreken
  • Afvinken leerdoelen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Zie stencil en bord



Slide 2 - Tekstslide

Nakijken
  • Wat?              Alle gemaakte opdrachten van hoofdstuk 4
  • Hoe?             Zie stoplicht! Muziek luisteren mag.
  • Hulp?            Buurman of -vrouw, docent
  • Tijd?               Tot 13.25 uur
  • Resultaat?   Nakijken met rode pen, foute antwoorden verbeteren
  • Klaar?             Lezen uit leesboek

Slide 3 - Tekstslide

Bespreken
  • Repetitie hoofdstuk 3

Slide 4 - Tekstslide

4.1 Fictie
  • Lees het fragment uit 'De brief voor de koning' in stilte

Slide 5 - Tekstslide

Maakt de schrijver gebruik van een griezelige of gevaarlijke omgeving?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Spanningsvragen

Slide 7 - Woordweb

Stelt de schrijver een gebeurtenis uit?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Is er sprake van een cliffhanger?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quizvraag

Leerdoelen 4.2 Lezen
  • Ik kan signaalwoorden van een opsommend tekstverband herkennen en benoemen.


Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen 4.2 Lezen
  • Lees alinea 2 op de achterkant van het blaadje.
  • Welke signaalwoorden van een opsommend tekstverband kom je tegen?

Slide 11 - Tekstslide

Welke signaalwoorden van een opsommend tekstverband kom je tegen in alinea 2? Noteer de woorden met spaties ertussen.

Slide 12 - Open vraag

Leerdoelen 4.3 Woorden
  • Ik kan de betekenis van de behandelde woorden opnoemen.
  • Ik kan de betekenis van de behandelde woorden op de juiste manier in een zin gebruiken. 


Slide 13 - Tekstslide

Wat betekent 'fanatiek'?
A
heel erg enthousiast
B
heel erg fan
C
spannend, gevaarlijk
D
van deze tijd

Slide 14 - Quizvraag

In welke zin is 'tevens' goed gebruikt?
A
Dit gebouw is een kerk, maar het wordt tevens ook als bioscoop gebruikt.
B
Dit gebouw is niet alleen een kerk, maar ook tevens een bioscoop.
C
Dit gebouw is een kerk, maar het wordt tevens als bioscoop gebruikt.
D
Dit gebouw is een kerk, tevens wordt het ook als bioscoop gebruikt.

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord betekent 'natuurlijk'?
A
gewaagd
B
grondig
C
compleet
D
uiteraard

Slide 16 - Quizvraag

In welke zin is het woord 'uitstallen' juist gebruikt?
A
De koeien zijn uitgestald en staan nu in de wei.
B
De mest van de koeien is gisteren grondig uitgestald.
C
De spullen staan uitgestald op de kraam.
D
Ik heb mijn kamer gisteren eens goed uitgestald!

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord betekent 'voordeel halen uit'?
A
verklaren
B
discussiëren
C
aan het oog onttrokken
D
profiteren

Slide 18 - Quizvraag

Leerdoelen 4.4 Grammatica
  • Ik kan uitleggen wat lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden zijn.
  • Ik kan de genoemde woordsoorten in een zin herkennen en benoemen.


Slide 19 - Tekstslide

Leerdoelen 4.4 Grammatica

Spel:

  • Ik loop door de klas en deel kaartjes uit.
  • Als je een kaartje krijgt, bedenk je een woord voor deze woordsoort.
  • Het doel is om een zo lang mogelijke zin te maken.

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen 4.5 Spelling
  • Ik kan zwakke werkwoorden in de verleden tijd correct spellen.
  • Ik kan een bijvoeglijk naamwoord correct spellen.
  • Ik kan benoemen wanneer je als  en dan  bij de trappen van vergelijking gebruikt.
  • Ik kan als  en dan  op de juiste manier in de zin gebruiken.
  • Ik kan de dicteewoorden op blz. 158 correct spellen.

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen 4.5 Spelling
  • Je krijgt een zin of een woord te zien
  • Rood kaartje omhoog = woord of zin is fout gespeld
  • Groen kaartje omhoog = woord of zin is goed gespeld
  • Joker mag één keer gebruikt worden
  • Als je af bent, laat je de kaartjes op tafel liggen en dan mag je de volgende ronde weer meedoen

Slide 22 - Tekstslide

de accomodatie

Slide 23 - Tekstslide

Ik wordt beter in turnen dan zij.

Slide 24 - Tekstslide

Tijdens het proefwerk kuchte Judith en Lars de hele tijd.

Slide 25 - Tekstslide

Mijn moeder stofzuigde gisteren de hele kamer.

Slide 26 - Tekstslide

het uittreksel

Slide 27 - Tekstslide

De voetbalclub vreeste de tegenstander.

Slide 28 - Tekstslide

Lionel juichtte toen hij gescoord had.

Slide 29 - Tekstslide

Mark en Julie pestten mijn zusje vroeger.

Slide 30 - Tekstslide

discussieëren

Slide 31 - Tekstslide

Mijn ontbijt is net zo lekker als Jelles ontbijt.

Slide 32 - Tekstslide

Mijn kapper is twee keer zo duur als die van Yasmin.

Slide 33 - Tekstslide

het risico

Slide 34 - Tekstslide

Ik melde de inbraak bij de politie.

Slide 35 - Tekstslide

fanatiek

Slide 36 - Tekstslide

Het paard draafde door de wei.

Slide 37 - Tekstslide

kostenloos

Slide 38 - Tekstslide

Werkte jouw ouders bij hetzelfde bedrijf?

Slide 39 - Tekstslide

De opmerking van Guus verbaaste mij.

Slide 40 - Tekstslide

Ik vind een appel lekkerder als een banaan. 

Slide 41 - Tekstslide

Ons alfabet bestaat uit niet meer dan 26 letters.

Slide 42 - Tekstslide

Mijn grootouders verhuisden naar een appartement.

Slide 43 - Tekstslide

Hij wachtte tot ik het sierraad omdeed.

Slide 44 - Tekstslide