15. Thema 3, week 1 Les 1 instructie koppelteken


1 / 46
volgende
Slide 1: Open vraag
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Slide 1 - Open vraag

Samenegestelde woorden
Samenstellingen schrijf je in principe aan elkaar.
voetbal + competitie = voetbalcompetitie
tentamen + stress =  tentamenstress

en soms gebruik je een tussenletter
station+straat = stationsstraat
bij + honing = bijenhoning
rood+kool = rodekool

Slide 2 - Tekstslide

wat staat hier?
naapen
  • na-apen



Slide 3 - Tekstslide

lesdoel
Ik kan woorden met koppelteken correct spellen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

koppelteken

Slide 6 - Tekstslide

koppelteken

Je gebruikt een koppelteken als er klinkers botsen, die ook samen een klank kunnen vormen.

bijvoorbeeld:
auto + ongeluk = auto-ongeluk
mini + jurk = mini-jurk

Slide 7 - Tekstslide

kijk maar
minijurk
  • mini-jurk

camerainstelling
  • camera-instelling

Slide 8 - Tekstslide

wel of geen koppelteken
A
auto onderdelen
B
auto-onderdelen

Slide 9 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
stage uren
B
stage-uren

Slide 10 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
minimuminkomen
B
minimum-inkomen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is goed?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 12 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
politieauto
B
politie-auto
C
politie auto

Slide 13 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
cameraopstelling
B
camera-opstelling

Slide 14 - Quizvraag

Gebruik je bij dit woord een koppelteken?
A
autoongeluk
B
auto-ongeluk

Slide 15 - Quizvraag

koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken als er er in het samengestelde woord cijfers voor?

bijvoorbeeld:
80-jarige

Slide 16 - Tekstslide

wel of geen koppelteken
A
14 jarigen
B
14-jarigen

Slide 17 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
24-urige
B
24 urige

Slide 18 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
50 plusser
B
50-plusser

Slide 19 - Quizvraag

koppelteken
Je gebruikt een koppelteken als er in het samengestelde woord een afkorting voorkomt.

bijvoorbeeld:
usb-stick

Slide 20 - Tekstslide

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
BMIwaarden
B
BMI-waarden

Slide 21 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
A4 formaat
B
A4-formaat

Slide 22 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
cv-ketel
B
cv ketel

Slide 23 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
kleuren-tv
B
kleuren tv

Slide 24 - Quizvraag

koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken bij aardrijkskundige namen

bijvoorbeeld:
Zuid + Holland = Zuid-Holland

Slide 25 - Tekstslide

wel of geen koppelteken
A
Centraal-Afrika
B
Centraal Afrika

Slide 26 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
Noord-Holland
B
Noord Holland

Slide 27 - Quizvraag

koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken als het eerste woord ex of oud is.

bijvoorbeeld:
oud + leerling = oud-leerling

Slide 28 - Tekstslide


Slide 29 - Open vraag

Ik gebruik een koppelteken als:
1. De klinkers  botsen en ik daardoor het woord verkeerd uitspreek zoals
(auto-ongeluk of mini-jurk)
2. In het samengestelde woord cijfers voorkomen zoals
(80-jarige of 24-urig )
3. In het samengestelde woord een afkorting voorkomt zoals
(cd-rom of  kleuren-tv)
4. In het samengestelde woord een aardrijkskundige naam voorkomt zoals
(Centraal-Afrika of Noord-Holland)
5. Het eerste woord ex of oud is
(ex-leerling of oud-klasgenoot)

Slide 30 - Tekstslide


Slide 31 - Open vraag


Slide 32 - Open vraag


Slide 33 - Open vraag


Slide 34 - Open vraag


Slide 35 - Open vraag

Wel of geen koppelteken?

domino effect

Slide 36 - Open vraag

Wel of geen koppelteken?

cadeau + idee

Slide 37 - Open vraag

Wel of geen koppelteken?

Zuid + Europese

Slide 38 - Open vraag

Het .............

Slide 39 - Open vraag

Het .............

Slide 40 - Open vraag

Het .............

Slide 41 - Open vraag

Het .............

Slide 42 - Open vraag

Het .............

Slide 43 - Open vraag

aan het werk
 Thema 3, week 1
LES 1 instructie

Opgave 2 en 3
15 x plussen







Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Link

Slide 46 - Link