Taal/spelling week 3 les 3 - vrijdag

zinsdelen
woordsoorten
onderwerp
lijdend voorwerp
wederkerend voornaamwoord
meewerkend voorwerp
werkwoordelijk
gezegde
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
voorzetsel
lidwoord
1 / 30
volgende
Slide 1: Sleepvraag
NederlandsBasisschoolGroep 6-8

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

zinsdelen
woordsoorten
onderwerp
lijdend voorwerp
wederkerend voornaamwoord
meewerkend voorwerp
werkwoordelijk
gezegde
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
voorzetsel
lidwoord

Slide 1 - Sleepvraag

Wederkerend voornaamwoord

Slide 2 - Tekstslide

Een wederkerend werkwoord heeft altijd een ......... bij zich
A
wederkerend voornaamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijknaamwoord
D
wederkerend bijwoord

Slide 3 - Quizvraag


A) Ik realiseer me dat je je zo voelt.

A
Het wederkerend voornaamwoord = ik
B
Het wederkerend voornaamwoord = me
C
Het wederkerend voornaamwoord = je
D
Er staat geen wederkerend voornaamwoord in

Slide 4 - Quizvraag


A) Ik realiseer me dat je je zo voelt.

A
Het wederkerend voornaamwoord = ik
B
Het wederkerend voornaamwoord = me
C
Het wederkerend voornaamwoord = je
D
Er staat geen wederkerend voornaamwoord in

Slide 5 - Quizvraag

Een wederkerend werkwoord heeft een wederkerend voornaamwoord bij zich.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag


A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
wederkerend vnw
D
wederkerig vnw

Slide 7 - Quizvraag

Het woord:
ZICH
is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Wederkerend voornaamwoord

Vergis jij je nu niet meer?
A
Vergis
B
jij
C
je
D
niet

Slide 9 - Quizvraag

koppelteken

Slide 10 - Tekstslide

lesdoel
Ik kan woorden met koppelteken correct spellen.

Slide 11 - Tekstslide

wat staat hier?
naapen
  • na-apen



Slide 12 - Tekstslide

koppelteken

Je gebruikt een koppelteken als er klinkers botsen, die ook samen een klank kunnen vormen.

bijvoorbeeld:
auto + ongeluk = auto-ongeluk
mini + jurk = mini-jurk

Slide 13 - Tekstslide

kijk maar
minijurk
  • mini-jurk

camerainstelling
  • camera-instelling

Slide 14 - Tekstslide

koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken als er er in het samengestelde woord cijfers voor?

bijvoorbeeld:
80-jarige

Slide 15 - Tekstslide

koppelteken
Je gebruikt een koppelteken als er in het samengestelde woord een afkorting voorkomt.

bijvoorbeeld:
usb-stick

Slide 16 - Tekstslide

koppelteken
Uitzonderingen
Je gebruikt een koppelteken bij aardrijkskundige namen

bijvoorbeeld:
Zuid + Holland = Zuid-Holland

Slide 17 - Tekstslide

wel of geen koppelteken
A
stage uren
B
stage-uren

Slide 18 - Quizvraag

Welke samenstelling is goed gespeld?
A
manenschijn
B
afstandbediening
C
hartenwens
D
hondehok

Slide 19 - Quizvraag

Maak een samenstelling
Beer + sterk
A
Berensterk
B
Beresterk

Slide 20 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
cv-ketel
B
cv ketel

Slide 21 - Quizvraag

wel of geen koppelteken?
A
minimuminkomen
B
minimum-inkomen

Slide 22 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
dvd collectie
B
dvd-collectie

Slide 23 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
ex premier
B
ex-premier

Slide 24 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
A4 formaat
B
A4-formaat

Slide 25 - Quizvraag

Bij welk woord hoort geen koppelteken?
A
zee-egel
B
woon-werkverkeer
C
bruto-winst
D
hotel-restaurant

Slide 26 - Quizvraag

Bij welk woord hoort geen koppelteken?
A
samenwerkings-opdracht
B
Rooms-Katholiek
C
Zuid-Holland
D
zwart-wit

Slide 27 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
Aspergesoep
B
Aspergensoep

Slide 28 - Quizvraag

Tijd voor dictee Frans leenwoorden Snappet

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide